Conservatieve partij - De Conservatieve Partij heeft bestaan van omstreeks 1830 tot 1891. Wat haar onderscheidend beginsel was, valt eigenlijk moeilijk te zeggen. Tusschen hare beginselen en die der Liberale Partij bestond geen principieel, doch slechts gradueel verschil. Immer weder zag men de bevestiging van den regel, dat de Liberalen van gisteren de Conservatieven zijn van morgen.
Als zij ouder worden, komt naast hen op een geslacht van nieuw-Liberalen, veel geavanceerder dan zij, en zij, de oud-Liberalen, worden de nieuw-Conservatieven, terwijl de oud-Conservatieven een uitstervend ras van Reactionairen gaan vormen. Het Liberalisme is wat zich uitstrekt naar het toekomende, het Conservatisme wat zich vastklampt aan het bestaande, het Reactionairisme wat terugverlangt naar het voorbijgegane. Velen hebben die drie phasen doorloopen. Of liever: die phasen zijn hun voorbijgegaan, omdat zij stilstonden, of althans zich langzamer bewogen dan hun eigen, de consequente toepassing tegemoet snellend beginsel. Conservatisme is dus eigenlijk slechts een relatief begrip, en zal als zoodanig ook steeds blijven bestaan. Altijd zal men in elke groote politieke partij blijven houden een Conservatieve fractie.
Niet daarover hebben wij hier te spreken, doch slechts over het optreden van het Conservatisme in den vorm van eene zelfstandige Conservatieve Partij. Uit de geschiedenis dier partij zij het volgende aangestipt. — 1830: in Noord-Nederland heerscht een Liberalisme, dat meent, dat men juist ver genoeg was voortgeschreden op den weg van den vooruitgang, en dat dus slechts begeert behoud van het bestaande en handhaving van orde en rust. Door de eerst weinigen, maar allengs meerderen, die echter nog vele verandering wenschelijk achtten, werd dit Liberalisme conservatief genoemd. — 1833: de Conservatieve richting is verreweg overheerschend. De voornaamste bladen behooren er toe. De Liberale bladen „Standaard” en „Noordstar” verdwijnen door gebrek aan lezers. Willem I is streng Cons., en bijna het geheele volk, door den Belgischen opstand afkeerig van al wat naar oppositie zweemt, is het met hem. — 1836 — 1839: door te lang volgehouden verzet van den Koning tegen de afscheuring van België en de daardoor zeer gerekte mobilisatie en sterk stijgenden schuldenlast, ontstaat onder het volk toenemende ontevredenheid, oppositiegeest, neiging naar het Liberalisme. Een deel der pers gaat tot het Liberalisme over; o.a. „Handelsblad” en „Arnh. Cour.”, die tot 1838 cons. waren. — 1840: toch heeft bij de grondwetsherziening van dit jaar de Cons. partij nog de overhand, zoodat de nieuwe grondwet grootendeels in haar geest is.
Omstreeks dezen tijd begint F. A. v. Hall op te treden als leider der Cons. partij. Thorbecke, tot dusver Cons., gaat over naar de Lib. partij. —1843: de ontevredenheid over de sterk Cons. getinte grondwet deed de Cons. partij voortdurend aan kracht verliezen, en de invloed der gebeurtenissen in geheel Europa in 1844, welke zich ook hier deed gevoelen, bracht de Cons. partij in de minderheid. De grondwet wordt in Lib. geest gewijzigd. De Cons. Kamerleden vormen een club, die samen komt ten huize van den heer Corver Hooft. In een brochure getiteld „Staatkundige Opmerkingen”, ontwikkelt de oud-Minister v. Hall de bezwaren der Cons. tegen het ontwerp-grondwet. — 1849: het Ministerie-Thorbecke treedt op; een deel der Lib., onder leiding van Donker Curtius, gaat overhellen naar het Conservatisme. — 1853: de zoogenaamde „Aprilbeweging” (de hevige verontwaardiging der Protestanten over de invoering der Bisschoppelijke hiërarchie) doet de verkiezingen zoozeer ten nadeele der Lib. uitvallen, dat de Cons. weder aan het roer komen. Zij vormen echter slechts de meerderheid, zoolang zij kunnen steunen op de 9 Antirev. Kamerleden.
Toch blijven de Cons. doof voor de wenschen der Antirev., waardoor dezen van hen vervreemden. Ook herwint, daar de opgewondenheid langzamerhand bedaart, de Lib. partij geleidelijk weder een deel van het verloren terrein. — 1857: door de schoolwet-v.d. Brugghen ontstaat groote verwijdering tusschen de Antirev. en de tijdens de Aprilbeweging opgerichte „Groote Protestantsche Partij” (zie aldaar). Deze laatste nadert daardoor meer tot de Cons. partij, en lost zich ten laatste geheel in haar op, waardoor de Cons. in kracht wint. — 1862: na een tijd van politieke malaise, waarin Cons. getinte Liberale en Lib. getinte Conservatieve Ministeries elkaar opvolgden, treedt op het 2e Ministerie-Thorbecke, en wordt de Cons. partij oppositie. Maar onder de Lib. komt tweespalt, en omstreeks 1864 wordt bovendien het bondgenootschap tusschen hen en de Roomschen verbroken. — 1866: dientengevolge krijgt de Cons. partij nogmaals het overwicht, en treedt op het Ministerie-Heemskerk. Sedert dezen tijd kan men Mr. J. Heemskerk Az. beschouwen als den leider der Cons. partij. Hoewel nu weder Regeeringspartij, was de Cons. dit slechts door den steun van Antirev. en Roomschen. Deze verwachtten van haar een onderwijswetgeving in dien geest, doch werden in die verwachting teleurgesteld.
Prof. Buys zeide geestig, dat de Cons. „Groen’s stok” (d. i. de onderwijsquaestie) alléén maar geschikt schenen te achten om er bij de verkiezingen de Lib. mede te slaan, maar hem daarna dadelijk weer opborgen. Ook reeds na de Aprilbeweging (1853) en bij de schoolwet-v.d. Brugghen (1857) waren de Antirev. teleurgesteld in de verwachtingen, die zij van de Cons. hadden. Deze derde teleurstelling deed hen nu voorgoed zich van de Cons. afwenden. Ook deden de zonderlinge daden van dit 1e Ministerie-Heemskerk (de wijze waarop de heer Meijer benoemd werd tot Gouv.
Generaal van Indië en de twee Kamerontbindingen) de Cons. veel sympathie onder de kiezers verliezen. Vanaf dit tijdstip (omstreeks 1870) dateert dan ook het langzaam uitsterven der Cons. partij. Bij elke volgende verkiezing daalde het aantal harer Kamerleden, en in 1891 verdween uit de Kamer het laatste Cons. lid, de heer Schimmelpenninck. Tijdens dit langzaam uitsterven der Cons. partij was in de Kamer de heer Wintgens haar bekwaamste woordvoerder. Na het verdwijnen der Cons. partij is nog een poging gedaan om haar als zelfstandige politieke organisatie te doen herleven, onder den naam van „Nationaal-Historische-Partij” (zie aldaar), welke poging mislukte.