Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 15-11-2018

Colchicum

betekenis & definitie

Colchicum, plantengeslacht der Liliaceeën met 30 soorten in Europa en het gebied van de Middell. Zee; in Nederland komt voor C. autumnale (Zie Plaat Giftige Planten I, fig. 5), de Droogbloeier, Tijloos of Herfsttijloos, een knolgewas van vochtige weilanden, vooral in Z.-Limburg, dat in het najaar bloeit met fraaie lila bloemen, terwijl de bladeren pas in het volgend voorjaar tegelijk met de vrucht zich ontwikkelen. De knollen zijn aan de eene zijde vlak, aan de andere zijde bol; ze smaken bitter en scherp en zijn zeer vergiftig. Tegenwoordig zijn ze weinig in gebruik.

Meer bekend als geneesmiddel zijn de kleine, donkerbruine zaden, die evenals de knollen het vergiftige alkaloide colchicine bevatten. Colchicum-zaden zijn een oud middel tegen jicht en chronisch gewichtsrheumatisme, doch worden thans niet veel meer toegepast. Behalve deze en hare tuinvormen, worden verschillende soorten als sierplanten gekweekt, die zich door meestal veel grootere bloemen onderscheiden, als variegatum en Parkinsoni, met gevlekte bloemen, speciosum en haar vorm giganteum met zeer groote lila bloemen, byzantinum e. a. In tegenstelling met nagenoeg alle C. die herfstbloeiers zijn, verschijnen de bloemen van de eenige geelbloeiende soort, C. luteum in de lente.

< >