Cocos - plantengeslacht der Palmen met 36 soorten, op één na alle in Z.-Amerika inheemsch. Van deze laatste worden er enkele als kamerplant of in de gematigde kas gekweekt b.v. C. Romanzoffiana en C. Weddeliana, wegens de sierlijke, fijn geveerde bladeren. De meest bekende soort, C. nucifera, de Cocospalm of klapperboom (van het Mal. Kalapa), komt in alle tropische streken voor, bij voorkeur aan de kusten, b.v. op de koraaleilanden.
De plant is vermoedelijk van Z. Amerikaanschen oorsprong, evenals de andere soorten van het geslacht, maar is, hetzij door den mensch (en dan reeds in vóórhistorische tijden), hetzij door natuurlijke oorzaken over de andere deelen der aarde verspreid, en komt bijna steeds in kultuur voor. Het is een fraaie, hooge palm met een kroon van groote geveerde bladeren. De groote, vertakte bloeiwijzen komen evenals bij de andere palmen uit een bloeischeede te voorschijn en dragen talrijke mannelijke doch slechts weinige vrouwelijke bloemen, uit welke laatste zich de vruchten, de bekende cocosnoten ontwikkelen, Deze bestaan in rijpen toestand uit een vruchtwand, waarbinnen het eigenlijke zaad ligt. De vruchtwand bestaat uit 2 deelen, 1) een dikke, vezelige, zeer poreuze massa, die aan de in Europa verkochte vruchten in den regel ontbreekt en een harde binnenlaag. Deze vezelige laag is de oorzaak, dat een rijpe cocosvrucht op water drijft, en eveneens de oorzaak, dat cocosnoten door zeestroomingen kunnen worden verspreid, al is het ook aangetoond, dat ze niet zeer lang in het zeewater kunnen liggen, zonder het kiemvermogen te verliezen; 2) een steenharde laag, die bij rijpe vruchten alleen met groote moeite kan worden stukgeslagen. Binnen dezen binnensten vruchtwand ligt het zaad, met zijn bruine zaadhuid direct tegen den vruchtwand aangedrukt. Het zaad heeft van binnen een groote, met vocht gevulde holte, en bestaat verder uit een witte, vleezige laag, die dikker is, naarmate de vrucht rijper is. Deze witte laag met de vloeistof in de holte stelt het endosperm of kiemwit voor.
In het vaste deel van het kiemwit ligt de kleine kiem. Vooral vrucht en zaad worden gebruikt. Uit de buitenste vezellaag maakt men op sommige plaatsen, b.v. op Ceylon en op de Lakkediven en Malediven, een geschikte vezel, Coir, die voor cocosmatten, borstels, touwwerk e. d. gebruikt wordt. In de meeste landen is echter de kwaliteit van de vezel niet voldoende; zoo wordt deze b.v. in Ned.-Indië alleen door de inlanders gebruikt; het grootste deel is brandstof of, na verrot te zijn, meststof. Het belangrijkste is het kiemwit, het z.g. vruchtvleesch, dat na indrogen de copra levert. Het kiemwit wordt machinaal uit de noten verwijderd en twee tot drie dagen in de zon gedroogd, daarna in zakken gedaan en zoo naar Europa verscheept, waar het product een steeds toenemenden afzet vindt. In 1914 voerde Ned.Indië alleen reeds 172 mill. K.G. copra uit voor een totale waarde van 42 mill. gulden.
De grootste invoerhavens in Europa zijn Marseille en Hamburg, terwijl ook Amsterdam en Rotterdam in dit opzicht in belangrijkheid toenemen. De beteekenis van copra ligt in haar rijkdom aan plantenvet, dat zoowel in de zeepindustrie als voor spijsvet wordt gebruikt (vooral margarine en andere eetbare fabrikaten, Klappa, Buk, Delfia, enz.). Het cocosvet* smelt bij 22°, is dus in Indië vloeibaar (klapperolie) en in de gematigde streken in den regel vast. Het gehalte aan olie in copra is 62 %; door persing in moderne fabrieken verkrijgt men 58 % olie; de rest blijft in den perskoek achter, die als veevoeder gebruikt wordt. Zie COCOSKOEK. Behalve de hier bovengenoemde beteekenis, heeft de cocospalm nog nut, doordat het zaad door den inlander gegeten en gedronken wordt; uit den harden vruchtwand worden tal van huishoudelijke artikelen gemaakt; de stam is een bouwmateriaal, de wortels zijn een geneesmiddel tegen diarrhee, de bladeren een dakbedekking. Door kneuzing van den steel aan de gesloten bloeikolf wordt een suikerhoudend sap verkregen (een soort palmwijn). De cocospalm komt in een zeer groot aantal vormen voor: lage en hooge, soms zelfs vertakte stam; verschillende vorm der vruchten, enz.