Circumflex - Taalk. benaming voor een muzikaal lettergreep-accent, waarbij de klinker van een lange lettergreep tijdens het uitspreken niet voortdurend dezelfde toonhoogte behoudt. In het Ned. wordt bv. in sommige gevallen het woordje ja zoo geaccentueerd, als men geroepen wordt, „kom-je?” en men dan bevestigend antwoordt, „jaa!”; of het met verwondering uitgesproken „zóó!” Ook het groetende „daègl” De Duitsche taalkundigen gebruiken ook de benaming „Schleifton”. Het woord c. is de Lat. vertaling van het Gr. perispomenon, dat het eerst gebezigd werd door den grammaticus Dionysius Thrax (einde 2e E. v. C.) Het duidt ook het Gr. accentteeken aan (~).
Iets geheel anders is het Fr. accent circonflexe; dit is niets dan een teeken (*), waarmee de spraakkunstigen oorspr. het wegvallen aanduidden van een klinker of medeklinker, thans alleen van een medeklinker en meer in het bijzonder van een s. Voor de uitspraak heeft het a. c. absoluut geen beteekenis. De eerste, die het gebruikte, was Etienne Dolet (1540), die het „apocope” noemde en er hot uitvallen van een klinker mee aanduidde, b.v. vraiment; J. Périon (1655) bediende er zich van, om de lengte van een klinker aan te geven, b.v. bourgeoise; Poisson (1609) plaatste het op de t, als een voorafgaande s niet meer gesproken werd, bv. teste; Godard (1618) zette het op den klinker, als de volgende s is weggevallen; bv. tôt, toûjours. Deze spelling werd, met enkele wijzigingen, door de Académie française in 1740 overgenomen.