Capucijnen - een der 3 hoofdtakken van de Franciscaner orde. Aanleiding tot zijn stichting gaf de Observant Matthaeus van Bassi, die niet slechts op het oog had de hoogste armoede te beoefenen, maar ook de uiterlijke kleerendracht van den H. Franciscus van Assisi, zooals hij zich die voorstelde (spitse, aangenaaide Capuchon, baard), wilde navolgen. In 1525 begonnen, werd de onderneming 18 Mei 1628 gebillijkt door Paus Clement VII, die de orde in hetzelfde schrijven stelde onder de opperleiding van den Generaal-Magister van de Conventueelen, totdat: Paulus V door zijn decreet van 23 Jan. 1619 de volle zelfstandigheid van den Generaal der C. proclameerde. De orde zou den regel van de Franciscanen in zijn geheele strengheid vooral met betrekking tot de armoede zóó onderhouden, dat niet slechts de afzonderlijke leden of een afzonderlijke huis, maar zelfs de orde zelf ook niet het geringste Lijdelijk goed ha„r eigendom kon noemen.
Deze grondstellingen zijn neergelegd en gespecialiseerd in de Constituries van de orde, die in 1536 door ’t Generaal-Kapittel te Rome vervaardigd, in 1643 afgesloten en door Urbanus VIII bevestigd werden. Aanvankelijk verhinderde een decreet van Paulus III (3 Jan. 1537) de uitbreiding der nieuwe stichting; dit n.l. verbood de uitbreiding van de orde buiten de grenzen van Italië. Bovendien moest de orde door het aftreden van Matthaeus zelf, de noodzakelijke uitstooting van zijn opvolger Lodewijk van Fossombrone en de apostasie van den vierden Vicaris-Generaal Occhino zware bestaansproeven doorstaan, die in 1545 door nieuwe bevestiging verdwenen, waarop de bul van Gregorius XIII (1573), krachtens welke de orde zich ook buiten I alle mocht verspreiden, diens volste ontwikkeling bewerkte, zooals in Frankkrijk, Spanje, Zwitserland. Duitschland; in ons land hebben de C. thans kerken en kloosters te Amsterdam, Babberich (bij Zevenaar), Breda, Handel, Helmond, ‘s-Hertogenbosch, Langeweg (gein. Terheijden), Rilland Bath met een bijkerkje in de Volckerpolder, Sluiskil (gem. Terneuzen), Tilburg, Velp (N.-Brabant) en Velseroord (N.Holland). De werkzaamheid van de C. bestaat vooreerst — behalve de kloosteroefeningen — in de meehelpende zielzorg, alsmede in de buitengewone zielzorg in de volksmissies en de missies onder de heidenen. Opofferende ijver in dit gebied, deelname aan vreugd en smart van het volk, vooral ook ten tijde van nood en besmettelijke ziekten, hebben de Orde al vroeg tot een der populairste gemaakt.
De beoefening van de wetenschap en het onderwijs geven rekende de Orde niet tot haar eigenlijke taak, maar voor de vorming van haar eigen alumni zorgde zij met drie philosofie- en vier theologiecursussen op rijkelijke wijze; vele lectoren gaven hun lessen in druk en schiepen werken van blijvende waarde. Het getal der schrijvers van de Orde bedraagt over de 3000; vermeld dienen de dogmatici Thomas van Charmes en Tricassinus, de exegeet Bernardinus van Piquigni, de moralisten Gabriël van Sexten en de ascetische schrijvers Ambrosius van Lombez en Martin van Cochem. De apostolische prediker te Rome is sinds 1743 een C. Op sociaal gebied werkten in de 19e eeuw bijzonder zegenrijk de paters Matthew (overl. 1856) en Fiorentini (overl. 1865). De Orde telt 8 kardinalen, 11 aartbisschoppen, 80 bisschoppen, 5 heiligen, (o. a. Fidelis van Sigmaringen), 9 zaligen en ongeveer 25 candidaten voor de Beatificatie. In den nieuwen tijd werden de verhoudingen van de Orde, die zeer benadeeld was door de revolutie en de secularisatie, weder verbeterd, vooral door de keuze van pater Bernard van Andermatt tot Generaal (1884); deze visiteerde het grootste gedeelte van de provincies in Europa, Azië en Amerika en nam de opperste leiding van de missies onder de heidenen zelf in handen. Volgens de Analecta van de Orde (1907) telt zij in 57 provincies, van welke echter de helft, n.l. de Italiaansche, door den Staat opgeheven zijn, in 736 huizen 10042 religieusen. Litieratuur: zie vooral de Analecta van de Orde. De vrouwelijke tak van de C. zijn Clarissen (zie CLARISSEN) met de aangepaste constituries van de C. In 1538 te Napels door M. Lango (overl. 1542) geslicht, kreeg deze om de deugdelijkheid der medeleden als opvoedsters der jeugd spoedig talrijke huizen, en bezit deze nog in Italië, Frankrijk en Guatemala.