Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-12-2018

Botticelli (sandro, eig. alessandro)

betekenis & definitie

Botticelli (sandro, eig. alessandro) - geb. tusschen 1 Maart 1441 en 1 Maart 1445 in Florence, gest. aldaar Mei 1510, in de kerk Ognisanti begraven.

B. werd als jongen in de leer gedaan bij een goudsmid, waar zijn groot teekentalent zich openbaarde. Daarna werd Fra Filippo Lippi zijn leermeester. In zijn jeugdwerken is de invloed van dezen schilder duidelijk merkbaar, o.a. in een Aanbidding der koningen, Londen (Nat. Gall. 1033); Judith en Holofernes (diptiek, Florence, Uffizi). Na diens dood (1469) zien wij hem meer en meer de richting volgen van Verrocchio en Ant. del Pollaiuolo. In den stijl van dezen laatsten is zeker de allegorische figuur der Fortezza (Florence, Uffizi), welk werk door B. in 1469 beëindigd werd. Het maakt deel uit van de allegorische figuren, waarmee de Pollaiuoli het rechtsgestoelte der Mercanzia te Florence decoreerden. Vermoedelijk is dit werk van B. naar een ontwerpteekening van Pollaiuolo gemaakt.

Tot zijn vroege werken behoort eveneens de Aanbidding der koningen (Florence, Uffizi) die hij voor de familiekapel van Giov. Lami in St. Maria Novella schilderde. Op dit schilderij komen veel portretten voor van leden de. Medicifamilie. B. laat zich hier kennen als een voortreffelijk portrettist, doch zijn talent omvatte een weidscher gebied. Met zijn dichterlijken, fantastischen aanleg en als kind van zijn tijd opgevoed in humanistische denkbeelden, trekt hem de bekoring der mythologische voorstellingen der oudheid. Zijn eerste machtige uiting is de allegorie op de Lente, welk schilderij, om de beteekenis van de voorstelling, veel bestreden is.

Het is waarschijnlijk, dat B. geïnspireerd is door Horatius’ ode op het voorjaar en hij in zijn werk de symbolische beteekenis daarvan heeft in beeld heeft willen brengen: voor een haag van vruchtboomen, waar het fijne lentelicht door heen speelt, staat in ’t midden Venus in sluierachtig gedrapeerd gewaad met kleurigen mantel; haar ter rechter zijde dansen in langzamen pas de drie Gratiën, op wie de kleine, geblinddoekte Amor van hoog uit de boomen zijn pijlen afschiet, terwijl Mercurius met zijn staf de nevelen uiteenjaagt. Links werpt Chloris, opgejaagd door Zephyr, de voorjaarsbloemen in den schoot van Flora, die ze met volle hand over een grastapijt uitstrooit. In deze allegorische symboliek toont B. zich een meester in het weergeven der gratie, die zoowel in de slanke, eenigszins melancholieke figuren der dansende vrouwen, als in de sluiergewaden en fijne bloemen, tot hoogste uiting komt. B. is behalve fantastisch verteller een echt omamentkunstenaar. Zijn lijnen en contouren zijn tenslotte niets anders dan sierlijke, elkaar vangende bewegingen, zooals dat het beste tot uiting komt in: „Mars en Venus” (Londen.) In 1481 ging hij met Ghirlandajo, Cosimo Roselli, Perugino en Signorelli naar Rome, waarheen Paus Sixtus IV hem geroepen had om de fresco’s te maken in de kapel van ’t Vaticaansche paleis. Van B.’s hand zijn drie fresco’s, met voorstellingen uit ’t leven van Mozes en van Christus. In 1481 is hij weer in Florence, waar Filippino Lippi zijn leerling wordt. Hier werkte B. in opdracht van Lorenzo il Magnifico.

In 1485 schilderde bij ?t altaarstuk voor de kapel Bardi in S. Spirito in Florence (nu Berlijn, Kais. Fr.-M.); uit dezen tijd dateeren ook de fresco’s uit de villa Lami (nu in ’t Louvre). Waarschijnlijk uit de zelfde periode is het pendant der Primavera, de geboorte van Venus, oorspr. in opdracht van Lorenzo di Pier-Francesco de’ Medici voor de Villa di Castello gemaakt. Deze inspiratie dankt hij waarsch. aan een plaats uit Angelo Poliziano’s „Stanze per la giostra di Giuliano de’ Medici” (Florence 1494). Het is bekend, dat hij voor Lorenzo een reeks van allegorieën en mythologieën geschilderd heeft (o.a. een Bacchus, een Galatea een Fortuna) waarvan alleen „Pallas en Centaur” is overgebleven. Niet alleen de humanistische interpretaties zijn zijne voornaamste werk, de religieuse voorstellingen nemen een niet minder belangrijke plaats in. Zijn Madonnastukken (Fondi: La Madonna della Melagrana, Florence, Uffizi. Madonna del Magnificat) zijn de prototypen voor een reeks van werken in den zelfden trant.

Tusschen 1488/89 maakte hij voor de kapel Guardi in de kerk der Frate di Castello een Annunziata (nu Uffizi), waarin zijn ornamentale, elegante stijl evenzeer tot uiting komt. Van 1490 is ?t altaarstuk in de S. Marco in Florence, de kroning van Maria voorstellend. Behalve genoemde werken is B. de illustrator van Dante’s Divinia Commedia in opdracht van Lorenzo di Pier-Francesco de’ Medici. (88 bladen met 84 teekeningen van dit oeuvre bevinden zich te Berlijn, Prentenkabinet; 8 bladen in de Bibliotheek van ’t Vaticaan.) Het werk is niet voltooid door den dood van Lorenzo en de verbanning van zijn zoon Piero. De woelingen te Florence, die nu volgden tot aan den dood van Savonarola (23 Mei 1498), waaraan de kunstenaars een belangrijk aandeel namen, verstoorden de productiviteit van B., die zich ten slotte toch bij de partij van Savonarola aansloot, de bescherming van Lorenzo er aan gaf en zoodoende Dante’s werk onvoltooid liet. De volgende jaren zijn gekenmerkt door een wijziging in B.’s werk: het dramatische krijgt weer de overhand over de verzorging der vormen en de ornamentale compositie, die hem tot dusver ’t meest hadden beziggehouden.

Zijn laatste werken zijn van 1603/1604; het zijn werken van meer historisch-bijbelschen aard, o.a. het leven van den Hl. Zenobius (Dresden, Londen). Zijn uitdrukking van menschelijk gevoel gaat nu alle andere eigenschappen te boven. Van zijn leerlingen zijn vooral te noemen: Filippino Lippi; Bigio d’Antonio Tucci; de z.g. Amico di Sandro.

Voor de volledige opsomming van B.’s oeuvre de voornaamste atelierwerken en de litt. zie Thieme-Becker’s Künstler-Lexikon.