Boorworm. In den volksmond worden allerlei dieren, die hout aanboren, boor- of houtwormen genoemd; ten onrechte, want deze dieren behooren nooit tot de wormen. Sommige dezer dieren vreten alleen levend hout aan, andere dood hout, andere weer beide soorten van hout. Vooral onder de boktorren* komen houtvreters voor, zooals de rozenboktor*, de populierboktor*, de dennenboktor*, verder nog bij de kevers het vliegend hert* en het doodskloppertje*. Zeer bekend zijn ook de houtwespen en onder de vlinders de wilgenhoutvlinder*.
Van al deze dieren zijn het de larven, die eenigszins het uiterlijk van wormen vertoonen en aldus aanleiding gegeven hebben tot den naam houtwormen*, welke het hout aanboren; de volwassen insecten voeden zich niet met hout. Aan het hout van onze zeeweringen knagen de boorpissebedden* en de borende vlookreeften*. Het is in alle gevallen moeilijk deze indringers te bestrijden, wat vooral bij aangetaste balken en meubelen noodzakelijk is; bij zeeweringen is het niet wel mogelijk. Het voorkomen van de kwaal moet geschieden door bederfwerende middelen, als creosootolie,chloorzink-oplossing, enz.; bij aangetast hout is het geraden, de gaatjes vol te gieten met petroleum en daarna op te vullen met kwikzalf (ruiterzalf), was, stopverf-, enz. — Zie ook bij PAALWORM.