Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-12-2018

Bloemkroon

betekenis & definitie

Bloemkroon corolla (plantk.), de binnenste krans van bloembekleedselen (zie BLOEM). Hij staat in zeer nauw verband met de bestuiving, vooral met het bezoek van dieren aan de bloem. De bladeren van de bloemkroon (petalen, bloembladeren, kroonbladeren) zijn vaak groot, levendig gekleurd en lokken daarmee de insecten. Vorm en plaats van de b. staan mede in verband met dat insectenbezoek, ze dwingen soms de insecten bij het bezoeken van de bloem een bepaalden weg te volgen om den honig te bereiken en tevens in aanraking te komen met stamper of meeldraden.

Verder scheidt de b. soms zelf honig af (zie HONIGKLIEREN). In verband met deze functie staat ook het vroeg afvallen van de bloembladeren n.l. wanneer de bestuiving heeft plaats gehad. Een enkele maal bestaat de b. geheel uit honigafscheidende kokertjes zooals bij vele Ranunculaceeën (Eranthis, Helleborus, Aconitum). Meestal echter zijn de deelen bladachtig. Indien de bladeren voor een grooter of kleiner deel een buis vormen, noemt men de b. vergroeidbladig. Het aantal vormen van b., dat men kan aantreffen is enorm groot, vooral bij de vergroeidbladige b. De typen zijn vaak karakteristiek voor bepaalde groote groepen van het plantenrijk b. v. de vlindervorm voor de Vlinderbloemigen of Papilionaceeën, de lipbloem voor de Labiatifloren (Labiaten, Scrophulariaceeën, Aeanthaceeën), de tong- of lintvorm voor vele Composieten. Indien de bloemkroon ontbreekt noemt men de bloemen apetaal en den overblijvenden kelk vaak bloemdek.

< >