Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-12-2018

Bitumen

betekenis & definitie

Bitumen, in de natuur voorkomende vloeibare en vaste koolwaterstoffen, rijk aan waterstof, met wisselende gehalten aan zuurstof, stikstof en zwavel; zij zijn in den regel ontstaan uit sapropelium*, gedeeltelijk ook uit plantenharsen. Hoewel de chemische samenstelling van aardolie aan deze omschrijving voldoet en a. ook uit sapropelium ontstaan is, is het geen gewoonte om ze tot de B. te rekenen; wel o. a. ozokeriet* en asphalt*, die als natuurlijke aardolieresidu’s zijn op te vatten; voorts gilsoniet, grahamiet en elateriet; onder den naam maltha, een zeer vaag begrip, vat men wel de vloeibare b. samen. Voor de toepassingen zie ASPHALT. In sterk drogende lijnolie opgeloste asphalt komt onder den naam b. als tubeverf in den handel; zij wordt wel door kunstschilders en decorateurs gebruikt.

Daar het asphalt in de lijnolie oplost, is het b. in hooge mate transparant. Daarnevens vertoont het een gloedvolle bruine kleur. Het b. droogt buitengewoon slecht, terwijl daarover aangebrachte verflagen veel neiging tot scheuren vertoonen. Ook dikke lagen b. scheuren licht. Zie MUMIE. — Bekende vindplaatsen zijn het asphaltmeer op Trinidad, Venezuela, Utah, de Doode Zee, Dalmatië, Galicië. De productie van Trinidad aan meerasphalt was in 1913 206.200 ton van 1000 K.G. De hoeveelheden der andere bovengenoemde productielanden blijven ver daar beneden. Ten onrechte worden teer* en pik*, die als surrogaat van b. gebruikt worden, door den handel vrij algemeen als bitumineuse stoffen aangeduid en de daarmee vermengde echte b. ook zonder nadere aanduiding als b. verkocht.

< >