Barocci (Federico) ook Baroccio, Ital. schilder geb. 1526 te Urbino, gest. aldaar 1612. Zijn eerste opleiding ontving B. waarschijnlijk van zijn vader, van een beeldhouwer uit Milaan, die te Urbino woonde, en van den schilder Battista Franco, een Venetiaansch volgeling van Michelangelo. Deze laatste schilderde in 1546 en 1551 zolderingen in den Dom te Urbino. Later werd hij leerling van zijn oom Bartolommeo Genga te Pesaro, die hem in de theoretische vakken onderwees en hem schilderijen van beroemde meesters, o.a. van Titiaan, toegankelijk maakte. Als twintigjarig jongeling werd hij door zijn vader naar Rome gezonden, vooral om daar het werk van Raffael te leeren kennen. Te Rome verwierf B. de machtige protectie van den kardinaal Giulio della Rovere, wiens portret hij later ook schilderde. In 1557 was hij weer te Urbino en schilderde daar het groote stuk met den Hl. Sebastiaan en de Maagd (Dom), waarin voor ’t eerst een sterke invloed van Correggio is waar te nemen, die van dien tijd af in B.’s werk blijft, hoewel hij Parma niet heeft bezocht en nooit een imitator van Correggio is geworden. 1560 werkte hij te Rome samen met Fed. Zucchero aan frescos in het z.g. Casino d. Papa, v. Pius IV, dat toen juist voltooid was (gedeeltelijk beschadigd). B. voltooide dit werk echter niet, daar hij ziek werd; naar andere biographen verzekeren tengevolge van een vergiftiging door afgunstige mededingers. Tengevolge van deze ziekte moet hij in elk geval jaren lang slechts weinig uren van den dag aan zijn kunst hebben kunnen geven. Het aantal zijner werken is niettemin zeer groot. Nadat hij zich voor goed te Urbino had gevestigd, werkte hij voornl. voor de verschillende kerken dezer stad: (S. Francesco, Capucini; enkele schilderijen thans nog in de Pinacotheca te Urbino, o.a. de Madonna detta di S. Simone). Maar ook de burgers van Perugia bestelden bij hem het groote stuk voor het altaar van de kapel v. S. Bernardino in de Kathedraal (Kruisafneming, 1569). Te noemen is te Perugia verder nog: de vlucht naar Egypte, 1573. Voor Urbino maakte hij, na zijn kort verblijf te Perugia, nog het groote altaarstuk: II perdono di S. Francesco d’Assisi (voor S. Francesco gegraveerd 1581), voor Pieve in Arezzo: de z.g. Madonna del popolo — de Maagd als voorspraak voor armen en weezen — 1579 (thans Uffizi Florence). Op het verzoek van den groothertog v. Toscane om naar Florence te trekken, ging hij evenmin in als op dergelijke verzoeken van keizer Rudolf II en van Philips II. In de Brera te Milaan ziet men van hem thans een Martyrium van den Hl. Vitalis (1583), evenals de Madonna te Florence eenigszins onrustig van compositie en vaag van omtrek, doch, wat ’t koloriet betreft, merkwaardig vooruitstrevend. Kort na 1590 ontstond de „Christus aan het kruis” in den Dom te Genua, die men weleens als B.’s beste werk noemt. In 1598 werd het eenige stuk met een profaan onderwerp, dat v. B. bekend is: „de Brand van Troja met de redding van Anchises” (Rome, Galeria Borghese) geschilderd. Twee voorstellingen van het Avondmaal behoorden tot zijn laatste werken, waarvan vooral het grootste in de kapel van ’t aartsbisschoppelijk paleis te Urbino (het éérste van deze stukken bevindt zich in S. Maria Sopra Minerva te Rome) van groote beteekenis is voor de kennis van den persoonlijken stijl van B. — De verzamelingen van Londen (N. Gal.), Chantilly, Madrid, Dresden en Bologna bezitten werken van dezen schilder. In veel opzichten onder den invloed van Correggio staande, blijft B. toch, wat zijn kleur betreft, vooral steeds zelfstandig. Veel is er in zijn koloriet, b.v. de gekleurde schaduwen in ’t naakt, dat reeds schijnt te voorspellen, wat zich eerst in de 17e eeuw breeder heeft ontwikkeld door Rubens’ kunst. In dit opzicht mag hij als wegbereider worden aangemerkt, want Rubens heeft zijn werk gedurende zijn verblijf in Italië leeren kennen. Teekeningen en schetsen van B. vindt men in veel verzamelingen (vooral in de Uffizi te Florence). Zijn etsen zijn gemakkelijk te herkennen door de bijzondere techniek, met gestippelden halven toon; er bestaan er echter maar weinig. Voor de omvangrijke litt. raadplege men Thieme-Becker’s Künstler-lexikon. De eerste biograaf, die hem als groot meester roemt en die voelt, wat er van B. uitging, was Bellori, Le Vite de Pittori, 1728.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk