Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 06-12-2018

Bank van engeland (bank of england)

betekenis & definitie

Bank van engeland (bank of england) - Circulatiebank, in 1694 opgericht. Hoewel geen staatsinstelling, stond ze in nauwe, dikwijls te nauwe relatie tot de regeering, die in haar een middel zag om aan geld te komen. In 1708 werd aan ieder ander vennootschap van meer dan 6 personen verboden, bankbiljetten uit te geven; dit verbod werd langzamerhand opgevat ook te gelden voor andere bankzaken. In 1826 werd deze bepaling beperkt tot een afstand van 65 mijlen van Londen. In 1833 werd uitgemaakt, dat zij slechts gold voor uitgifte van b.b. Tevens werd aan de B. v. E. echter binnen genoemden afstand daarvoor een volkomen monopolie gegeven, dat in 1844, behoudens de rechten van reeds bestaande circulatiebanken, werd uitgebreid over geheel Engeland. In dit jaar werden bij de zgn. Peel-Act voor de B. v. E. als circulatiebank regels gegeven, welke haar ook thans nog beheerschen. Volgens deze bestaat de b. uit twee afdeelingen: het Issue Dep. en het Banking Dep. Het laatste is een algemeene bankinstelling, het eerste de eigenlijke circulatiebank. Zij mag bankbilj. uitgeven in ongelimiteerde hoeveelheid, die echter op een bepaald bedrag na (£ 18.450.000) geheel door goud moeten zijn gedekt. In tijden van crisis is dit voorschrift echter wel eens buiten werking gesteld, n.l. in 1847,1857,1866; ook in 1914 is althans machtiging gegeven ervan af te wijken. Van genoemd bedrag bestaat de dekking voor £ 11.015.000 uit een vordering op het Rijk en verder uit waarden, door het Issue Dep. van het Banking Dep. overgenomen in ruil voor b.b. — De bijzondere beteekenis van de B. v. E. ligt in de groote belangrijkheid van Londen, als centrum van den wereldhandel, vooral van den geldhandel; verder in het feit, dat in Engeland de andere banken over weinig goudvoorraad beschikken, zoodat zij, telkens wanneer goud voor uitvoer noodig is en ook in geval van binnenl. financ. moeilijkheden, bijna geheel op de B. v. E. zijn aangewezen. Wel bestaat in den laatsten tijd ook bij die andere banken het streven een eigen goudreserve te vormen, daar men inziet, dat de goudvoorraad der B. v. E. voor het tegenwoordige verkeer niet meer voldoende is. Meermalen hebben dan ook buitenl. banken de B. v. E. daarin moeten te hulp komen, zoo in 1839, 1890, 1907. Toch heeft de B. v. E. meestal een zeer liberale goudpolitiek gevolgd, d.w.z. zij heeft telkens, wanneer de wisselkoersen daartoe aanleiding gaven, goud voor uitvoer beschikbaar gesteld; zie CIRCULATIEBANK, BANKRESERVE.