Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Alma tadema

betekenis & definitie

Alma tadema - (Laurens), Nederlandsch-Engelsch kunstschilder, geb. 8 Jan. 1836 te Dronrijp, Friesland, gest. te Wiesbaden, 25 Juni 1912; Hij genoot zijn opleiding aan de Academie te Antwerpen 1852 —56, onder Wappers en de Keyzer en was aldaar een der leerlingen en vrienden van Leys, dien hij aan zijn muurschilderingen in het stadhuis te Antwerpen heeft geholpen. Bovendien oefende Louis de Taeyer invloed op hem uit door zijn belangstelling voor onderwerpen uit de oudheid op te wekken. In 1857 stelde A. T. zijn eerste werk: „De verwoesting van de Abdij Ter Doest in Vlaanderen”, in den salon te Brussel ten toon. In 1858 zag men te Antwerpen het stuk: „Clotilde voor het graf van haar kleine kinderen”; in 1861 „De opvoeding van de kinderen van Clotilde”, (Prent van Rennefeld voor Arti et Amicitiae te Amsterdam); in 1861 reisde A. T. naar Keulen en oogstte het volgende jaar zijn eerste groote succes met „Venantius Fortunatus” (Museum te Dordrecht).

In 1863 reisde hij voor ’t eerst naar Italië, waar hij zich geheel tot de stoffen der oudheid bekeerde, eerst Egyptische en Grieksche, daarna Romeinsche onderwerpen kiezend (Marathon-strijders 1865, Glaucus en Nydia 1867, Phidias en het Parthenonfries 1868, Catilina 1869). Na den dood van zijn eerste vrouw trok hij (1870) naar Engeland, waar hij vast verblijf nam en voor de tweede maal in het huwelijk trad met de schilderes Laura Theresa Epps. 1873 werd A. T. in Engeland genaturaliseerd. Hij bouwde in St. Johns Wood (Londen N. W.) zijn in antieken stijl opgetrokken en ingericht huis. Sedert 1870 verschenen zijn werken jaarlijks op de tentoonstellingen der Royal Academy (Vintage 1870, Juggler 1870, Roses of Heliogabalus 1888, Thermae Antonianae, 1898). Zijn kunst bleef merkwaardig op de eenmaal bereikte hoogte staan.

Zijn werken zijn gekenmerkt door de uitvoerige teekening, de zooveel mogelijk nauwkeurige behandeling der archeologische onderdeelen, waarvoor A. T. zich zeer veel moeite getroostte, en de vér opgevoerde stofuitdrukking, vooral van marmer, zijde en metaal. Er is echter in al zijn werk een koele gelijkmatigheid en een, weinig temperament verradende, bedachtzaamheid, waardoor vooral zijn figuren, in weerwil der in hoofdzaak knappe teekening, iets popachtigs krijgen. Men ontkomt niet aan den indruk, dat dit alles hier wel verteld wordt in smaakvollen vorm, maar dat de schilder meer een zorgvuldig tableausteller is dan een kunstenaar, wiens verbeeldingskracht door lectuur of aanschouwing slechts een machtige stuw had gekregen. Omstreeks 1870 heeft A. T. ook een reeks waterverfteekeningen gemaakt en er bestaan eenige goede portretten van zijn hand. Litteratuur: ThiemeBeckers Künstlerlexikon. — C. Vosmaer, Onze hedendaagsche schilders I.

< >