Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Afwezigheid

betekenis & definitie

Afwezigheid - (rechtsk.), 1) in het burgerl. recht. Indien iemand afwezig is, kan het gewenscht zijn, dat voor zijne belangen wordt gewaakt, indien hij zelf daarin niet heeft voorzien. Ook kan zeer lange a., zonder dat berichten inkomen, twijfel doen rijzen, of iemand nog wel in leven is. Er ontstaat dan een toestand van onzekerheid, ongewenscht voor de erfgenamen en, met het oog op een ev. tweede huwelijk, ook voor de(n) echtgenoot(e) van de(n) afwezige.

Het B.W. voorziet in de artt. 519-551 in deze gevallen. Art. 519 opent de mogelijkheid een bewindvoerder benoemd te krijgen. Artt. 523-551 regelen de wijze, waarop van den rechter eene uitspraak van het rechtsvermoeden van overlijden kan worden verkregen en de gevolgen, aan eene dergelijke uitspraak verbonden. Hoe lange tijd moet verloopen, alvorens men met vrucht stappen in die richting kan doen, is afhankelijk van de vraag, of de afwezige al of niet orde op zijne zaken heeft gesteld en of hij blijkt behoord te hebben tot de bemanning of passagiers van een schip, waarvan geen berichten meer zijn ingekomen. Deze termijnen bedragen resp. 10, 5 en 3 jaren. Alvorens vermoedelijk overlijden wordt uitgesproken, moet de afwezige 3 malen, telkens met bepaalde tusschenpoozen, bij openbare dagvaarding worden opgeroepen. — Voor afwezigheid van een partij in het proces, zie VERSTEK.

2) In de milit. rechtspraak. Elk militair of schepeling, die in tijd van vrede zonder verlof twee dagen of langer van zijn korps, detachement, garnizoen of bodem afwezig is, of langer dan acht dagen na het eindigen van zijn verlof afwezig blijft, zal als deserteur beschouwd worden, tenzij hij de reden van afwezigheid ten genoege des rechters kan bewijzen.

Wanneer kan de militair geacht worden afwezig te zijn? In overeenstemming met Mr. Pols, Crimineel Wetboek 2e uitg. bl. 346, is aan te nemen, dat daartoe vereischt wordt, verwijdering van de plaats, waar men behoorde te zijn, en zonder behoorlijk verlof. Het zich niet aanmelden bij appels is dus op zich zelf nog geen vermoeden van afwezigheid. Immers afwezigheid, de aanvang der desertie, is ter toepassing van genoemd artikel slechts aanwezig, wanneer men ter plaatse behoorde te zijn om dienst te doen en oefeningen mede te maken. De appèls dienen slechts om het aanwezigzijn bij het korps of detachement te constateeren. Daarentegen is het niet noodig, dat men buiten de gemeente, waar het korps of detachement gelegerd is, is gekomen.

Anders had het geen zin, garnizoen nevens korps te onderscheiden, (men vergelijke artt. 120 Crim. Wetb. L. en 129, 130 en 145 Crim. Wetb. Z.) De afwezigheid kan dus bestaan in het zich verborgen hebben in de kazerne, in het onderweg achtergebleven zijn, in het na ontslag uit de gevangenis of verschijning bij een Krijgsraad niet rechtstreeks naar zijn garnizoen zich begeven hebben, in het gebleven zijn aan wal.