Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-01-2019

Aardbei

betekenis & definitie

Aardbei - (Fragaria vesca, F. elatior en F. virginiana X chiloensis, fam. Rosaceeën) wordt in de groententuinen gekweekt, zoodat het product als een voortbrengsel van de groenteteelt mag worden beschouwd. De schijnvrucht is een zeer belangrijk handelsartikel, dat ook in het groot naar het buitenland uitgevoerd wordt. Vooral Duitschland is in de laatste jaren een groote afnemer van deze vrucht geworden.

Alleen van het station Beverwijk worden jaarlijks van in deze gemeente en omliggende plaatsen, als Velsen, Wijk a/Duin, Heemskerk e.a., geteelde aardbeien, meer dan 1000 waggons, elk inhoudende ongeveer 5000 K.G., naar Duitschland verzonden. Er zijn dagen, waarop hier in het drukke seizoen 60 a 70 waggons geladen en vervoerd worden. Beverwijk e. o. is dan ook het belangrijkste centrum van a.-cultuur in ons land, hoewel ook op verschillende andere plaatsen, zooals te Zwijndrecht en in het Westland, de teelt in het groot gedreven wordt. In 1912 werden in den vollen grond 1084 H.A. met aardbeien beteeld in ons geheele land en daarvan alleen te Beverwijk en omgeving 300 H.A. De a. is een overblijvende plant. Door middel van den korten, gedrongen wortelstok kan het gewas verscheidene jaren achtereen voortleven. Doordat echter de vruchtopbrengst na enkele jaren beduidend vermindert, worden planten, die 3 of 4 jaar gedragen hebben, gewoonlijk opgeruimd en door nieuwe, jonge aanplantingen vervangen. Zelden teelt men de a. voort door verdeeling van den wortelstok (scheuren). Bijna steeds verkrijgt men jonge planten van de uitloopers.

In het begin van Augustus zijn deze jonge planten voldoende ontwikkeld, om afzonderlijk te worden geplant. Toch worden de nieuwe aanplantingen bij de teelt in den open grond gewoonlijk in het voorjaar aangelegd en gebruikt men daarvoor het planten-materiaal, dat in het voorafgaande jaar gegroefd is. Dit staat hiermede in verband, dat bij planting in Augustus de grond in dat jaar natuurlijk geen andere groenten meer kan voortbrengen, hetgeen wèl ’t geval is, als men de planting tot het volgend voorjaar uitstelt. Bovendien blijven de planten in dit laatste geval ook in den eerstvolgenden voorzomer slechts klein, zoodat er dan tusschen de rijen voldoende ruimte overblijft, om hierin een andere groente te kweeken. Dikwijls plant men in die rijen nog doperwten, tuinboonen of pootuien, welke geoogst kunnen worden, vóórdat de a. de volle ruimte noodig heeft. Bij planting in Augustus daarentegen zou het gewas in den eerstvolgenden zomer te groot worden, om er dan nog de teelt eener andere groente mede te combineeren. Hier staat tegenover, dat bij die vroegere planting in den eerstvolgenden zomer een opbrengst aan a. verkregen kan worden, wat bij voorjaarsplanting niet het geval is, maar de meest geschikte soorten voor den open grond, zooals b.v. Amazone en Jucunda, hebben de eigenschap, als jonge plant weinig vruchtbaarheid te bezitten, zoodat het voordeel dier vruchtopbrengst niet opweegt tegen het nadeel de tusschenteelt te moeten prijs geven. Heeft men evenwel te doen met vroegdragende soorten, zooals Sieger, Laxtons’ noble, Royal Sensation e.d. zoo is de planting in Augustus wel degelijk aan te bevelen.

Eveneens plant men in die maand, of einde Juli, de aan de uitloopers gegroeide jonge plantjes uit, indien men zich op de teelt onder glas wil toeleggen, hetgeen op verschillende plaatsen van het Westland algemeen in gebruik is. Daarvoor worden dan ook steeds vroeg dragende soorten, zooals de zooeven genoemde, uitgekozen. Dat men diezelfde soorten ook voor de vollegrondsteelt op groote schaal niet prefereert, vindt zijn oorzaak in het feit, dat hare vruchten voor de verzending minder goed geschikt zijn. Bij de teelt onder glas is dit niet zoo’n groot bezwaar, omdat de opbrengst dan valt in een tijd van het jaar, waarin de prijzen nog hoog zijn, zoodat aan de verpakking veel zorg kan worden besteed. De vollegronds-aardbeien worden echter geleverd tegen prijzen, die geen kostbare verpakking toelaten. Deze geschiedt gewoonlijk in langwerpige, vierhoekige spanen mandjes, die een inhoud hebben van 土 3 K.G. en die bij de verzending boven elkaar in de waggons worden opgestapeld. Het plukken der vruchten eischt zeer veel arbeid. In den omtrek van Beverwijk is dan ook, in den drukken oogsttijd, schier de geheele bevolking, mannen, vrouwen, kinderen — op het veld.

Een koele weersgesteldheid is in dien tijd zeer gewenscht, omdat de arbeid dan minder inspannend is, en de vrucht in een beteren toestand op de buitenlandsche markt arriveert, hetgeen voor de prijzen zeer bevorderlijk is. Bij hooge temperatuur tijdens den pluk komen de vruchten op vérverwijderde plaatsen dan ook in een toestand aan, waarin zij niet meer geschikt zijn voor versch gebruik, maar slechts voor de bereiding van jams en geleien, waarmede trouwens vele Engelsche, Duitsche en, in den laatsten tijd, ook enkele Holl. fabrieken, zich bezig houden, maar waarvoor gewoonlijk veel lagere prijzen worden besteed dan voor de consumptie in verschen toestand. Een bijzondere groep van a. vormen de z.g. „maandbloeiers”. Dit zijn soorten, die meerdere malen per jaar bloeien en vruchten voortbrengen. Zoo heet de soort „Fraise des quatre saisons” 4 maal per zomer geoogst te kunnen worden.

Van eenige overdrijving is die bewering echter niet geheel vrij. Ondanks het voordeel van de meerdere oogsten, komen maandbloeiers in de cultuur toch veel minder voor dan de andere. In den regel zijn dan ook de vruchten, die zij voortbrengen, zeer klein van stuk, hetwelk haar handelswaarde belangrijk verlaagt. In tuinen voor eigen gebruik zijn de maandbloeiers echter wèl aan te bevelen, te meer, omdat zij dikwijls zeer geurige vruchten opleveren.

De a.-teelt onder glas wordt in ons land het meest beoefend in het Westland. In 1912 gebruikte men er hier 263.188 Ma. glas voor van de 286.470 Ma. in ons geheele land. Voor dezen vorm van cultuur worden de planten in hoofdzaak op tweeërlei wijze behandeld. Bij de eerste manier plant men ze einde Juli of begin Augustus in bedden van 土 1½ M. breedte. In den winter (Januari of begin Febr.) maakt men om elke strook een bak en belegt dezen met éénruitersramen, waarna de verdere ontwikkeling geheel onder glas verloopt. Bij de andere manier krijgen de jonge planten in Juli—Aug. eerst een tijdelijke groeiplaats, waar zij kort bij elkaar worden uitgepoot. Van hier worden zij in Jan.— Febr. met een kluit naar den bak overgebracht.

In het algemeen, maar vooral op zwaardere grondsoorten, moet aan de laatste teeltwijze de voorkeur worden gegeven, omdat de aarde, waarin de planten nu gekweekt worden, vooraf goed kan worden los gemaakt. Daardoor kan het water beter wegzakken en de lucht beter toetreden, door welke beide omstandigheden de groei van het gewas bevorderd wordt. De behandeling van den bak bestaat voornamelijk in het bedekken der ramen met rietmatten tegen de nachtvorsten en het luchten bij zonnig weer. Deze laatste bewerking is vooral noodig in den bloeitijd, omdat dan het stuifmeel moet kunnen opdrogen, om voor de bestuiving geschikt te zijn.