Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 15-06-2020

Zeeland

betekenis & definitie

Ned. provincie, begrensd door de Noordzee, Zuid-Holland, Noord-Brabant en België, 2744,95 km2 (waarvan 959 km2 water), 340070 inw. Hoofdstad: Middelburg. FYSISCHE GESTELDHEID.

Reliëf. Aan de oppervlakte bestaat Zeeland overwegend uit jonge zeeklei, zeezand en duinen. De zeeklei is afgezet op veenplaten tussen voormalige stroomgeulen. Het veen in de stroomgeulen is daarbij weggespoeld, waarna zij werden opgevuld met zavelige gronden. Omdat door inklinking van het veen op de platen de afgezette kleigronden daalden, vond omkering van het reliëf plaats: de voormalige stroomgeulen werden ruggen, de voormalige platen kommen. Alleen in de jongste aanslibbingen, waaronder de oude gronden geheel zijn weggespoeld, is het reliëf van de afzetting bewaard gebleven; de klei gaat er in de lager gelegen delen geleidelijk over in zeezand.

Een duinlandschap vindt men op Walcheren en Schouwen . Op Walcheren is het zeer smal, op Schouwen uitgestrekt en tot ca. 5 km breed. Sinds de 18e eeuw vindt langs de kust van Zeeuwsch-Vlaanderen en aan de westelijke punt van Noord-Beveland duinvorming plaats door overwaaiing van zand langs de zeedijk.

De holocene kleien zandafzettingen rusten op een naar het noorden en noordwesten dikker wordend pakket pleistocene grove zandgronden, die alleen in een smalle strook in het zuidoosten van Zeeuwsch Vlaanderen, langs de Belg. grens bij Nieuw-Namen aan de oppervlakte komen. Deze pleistocene gronden rusten op hun beurt weer op pliocene afzettingen.

Waterhuishouding. Zeeland ligt in de delta van Rijn, Maas en Schelde. De armen van deze rivieren delen de provincie vanouds op in een groot aantal eilanden. In de 11e eeuw vonden de eerste bedijkingen plaats, op Schouwen, Tholen, Zuid-Beveland en Walcheren. In de 13e en 14e eeuw werden opnieuw stukken land ingepolderd, op de eilanden, maar nu ook aan de overzijde van de Honte, de tegenwoordige Westerschelde. In de twee eeuwen daarna gingen echter weer grote delen land verloren in een reeks stormvloeden.

Zo ontstonden de Braakman, het Verdronken Land van Reimerswaal en dat van Saeftinge. Het eiland Wulpen, voor de westelijke kust van Zeeuwsch Vlaanderen, moest voorgoed worden prijsgegeven. Noord-Beveland en Tholen gingen in 1530 tijdelijk ten onder. Walcheren kalfde sterk af. Na de → Allerheiligenvloed van 1570 kwam een einde aan het voortdurende landverlies. Sindsdien werd het verloren gegane land gedeeltelijk teruggewonnen en werden nieuwe stukken land ingepolderd.

Zeeland kreeg zo geleidelijk zijn tegenwoordige aanzien. Thans vormt de provincie een conglomeraat van meer dan 630 polders, waarvan de helft in Zeeuwsch-Vlaanderen ligt.

De armen van Rijn, Maas en Schelde zijn oorspronkelijk zoutwater-getijrivieren. Het grote verschil tussen eb en vloed leidde tot verbreding en verdieping van de armen. Als gevolg van de grofzandige structuur van pleistocene ondergrond trad via de rivierarmen verzilting van de Zeeuwse bodem op. De →Deltawerken hebben geleid tot een ingrijpende verandering van de waterstaatkundige toestand in Zeeland. Als gevolg van de afsluiting van de meeste rivierarmen trad verzoeting van het water op. Het verschil tussen eb en vloed is weggevallen, waardoor de zandbanken in aantal en omvang toenemen.

Tevens werd de natuurlijke lozing voor de aanliggende polders onmogelijk; zij is thans voor een belangrijk deel door kunstmatige afwatering vervangen. Alleen de Westerschelde blijft, omwille van het scheepvaartverkeer met Antwerpen, geheel open. De Oosterschelde wordt, uit het oogpunt van milieubelangen en economische (oesterteelt) overwegingen, afgesloten met een peilerdam, waardoor verzoeting van deze rivierarm wordt voorkomen en de beweging van eb en vloed hier ten dele haar invloed blijft behouden. BEVOLKING. De bevolkingsdichtheid in Zeeland bedraagt 190 inw. per km2. Zeeland is in dit opzicht de negende provincie van Nederland. Er is wel sprake van bevolkingsgroei, maar deze is relatief gering door het lage geboortenen vestigingsoverschot; tot 1966 was, als gevolg van achterblijvende werkgelegenheid, zelfs sprake van een negatief migratiesaldo.

Vooral in Zeeuwsch-Vlaanderen is de bevolkingsgroei gering. De demografische ontwikkeling kenmerkt zich door een sterke vergrijzing. De overheidspolitiek is er, mede in het licht van het in 1959 ten aanzien van Zeeland begonnen stimuleringsbeleid, op gericht de bevolkingsgroei te concentreren in Goes, Middelburg, Vlissingen, Terneuzen en Zierikzee. De ontvolking van het platteland en de aankoop van veel huizen als tweede woning vormen evenwel een bedreiging van de leefbaarheid in de kleine Zeeuwse kernen.

Godsdienst. Volgens de volkstelling van 1971 was van de bevolking in Zeeland 27,2 % r.k., 36,8 %

n.h., 10,7 % geref., 12,5 % overige en 12,8 % g. kerkg.

ECONOMIE. Landbouw. In de landbouw werkt, na de uitstoot van arbeid als gevolg van een snel voortschrijdende mechanisatie, gedurende de jaren vijftig en zestig, nog ruim 10 % van de Zeeuwse beroepsbevolking. Van de 1551 km2 cultuurgrond is 76 % akkerland. De belangrijkste produkten zijn aardappelen, suikerbieten, vlas, tarwe en gerst. In de jaren zeventig heeft de tuinbouw zich sterk ontwikkeld (10% van het landbouwareaal).

Hij is geconcentreerd op Zuid-Beveland; daarnaast zijn Zeeuwsch-Vlaanderen (tuinbouwzaden), Tholen (zilveruien), Walcheren (erwten) en Sint-Philipsland van belang. De fruitteelt evenwel op Zuid-Beveland heeft als gevolg van de sterke concurrentie binnen de EEG aan betekenis ingeboet. Tuinbouwveilingen bevinden zich in Goes, Kapelle-Biezelinge, Krabbendijke, Terneuzen en Middelburg. De veeteelt is in Zeeland van gering belang (14 % van het landbouwareaal). Ze is geconcentreerd in de lage, drassige kommen van het oude land. Het accent ligt op het houden van mestvee.

De grootte van de meeste Zeeuwse agrarische bedrijven varieert van 15—20 ha. Iets meer dan de helft van de landbouwgrond wordt gepacht. Vooral in Zeeuwsch-Vlaanderen is veel grond Belg. of Frans bezit. In verschillende delen van Zeeland zijn na de Tweede Wereldoorlog en vooral na de watersnoodramp van 1953 grote ruilen herverkavelingen uitgevoerd. De structuur van de bedrijven is daardoor verbeterd, zij het dat dit soms ten koste ging van het fraaie heggenlandschap.

Visserij. De visserij is minder belangrijk dan men in een provincie met zoveel water als Zeeland zou verwachten. Slechts 0,7 % van de Zeeuwse beroepsbevolking werkt in deze sector. Als gevolg van de uitvoering van de Deltawerken hebben sommige vissersvloten van thuishaven moeten veranderen. De belangrjkste havens voor de zeevisvangst zijn nu Vlissingen, Breskens en Colijnsplaat. Door de beslissing de Oosterschelde niet geheel af te sluiten is de voor Zeeland zo belangrijke schaalen schelpdierenteelt behouden gebleven. De oesterteelt is geconcentreerd in de oostelijke Oosterschelde rond Yerseke, de mosselteelt in het middelste en westelijke deel van de Oosterschelde (Mastgat, Zijpe, Mosselkreek).

Industrie. Het overwegend agrarische karakter van de Zeeuwse samenleving vormde lange tijd een belemmering voor een snelle industrialisatie van de provincie. De weinige industrie was geconcentreerd in Walcheren en de → Kanaalzone Zeeuwsch-Vlaanderen. De kleinere bedrijven overheersten. In 1959 evenwel werd Zeeland door de rijksoverheid tot probleemgebied verklaard. Er kwamen nu subsidies beschikbaar voor industriële vestigingen.

Tevens werden door de provinciale overheid een aantal naast het Deltaplan uit te voeren projecten ter verbetering van de infrastructuur uitgevoerd (Oosterscheldebrug, Zeelandbrug). Vooral sinds de tweede helft van de jaren zestig kwam de economische ontwikkeling van Zeeland toen in een stroomversnelling. Naast de kanaalzones werd het industriegebied Vlissingen-Oost (Sloegebied) ontwikkeld. Secundaire industriële centra zijn Middelburg, Goes en Hulst. Momenteel werkt ca. 42 % van de Zeeuwse bevolking in de industriële sector (m.n. in de voedings-, genotmiddelen-, metaal-, machineen transportmiddelenindustrie, elektronische en chemische nijverheid).

Diensten. In de tertiaire sector werkt ca. 48 % van de beroepsbevolking, verdeeld over handel (15 %), vervoer (6 %), banken verzekeringswezen (4 %) en overige dienstverlening (23 %). Eenderde van het aantal arbeidsplaatsen in de tertiaire sector is afgeleid van de agrarische produktie. Regionale centra van dienstverlening zijn Middelburg, Goes, Terneuzen, Vlissingen en Zierikzee.

Door de verbetering van de verkeersvoorzieningen heeft het toerisme in Zeeland de afgelopen jaren sterk aan betekenis gewonnen. Trekpleisters zijn de westhoek van Schouwen, de kuststrook van Walcheren en westelijk Zeeuwsch-Vlaanderen. Het Veerse Meer en, in mindere mate, de Grevelingen zijn in trek bij watersporters. Middelburg, Zierikzee, Veere, Sluis, Hulst en Tholen zijn van cultuurhistorisch belang.

Verkeer. Zeeland is lange tijd een geïsoleerd gebied geweest. De verbindingen tussen de verschillende delen van de provincie moesten tot voor kort door veerdiensten worden onderhouden. Alleen Walcheren en Zuid-Beveland waren via een spooren wegverbinding met Noord-Brabant aangesloten op het nationale vervoersnet. De uitvoering van de Deltawerken heeft in deze situatie verandering gebracht. Via bruggen en dammen beschikken nu alle eilanden over een vaste verbinding met het vasteland. Plannen om ook Zeeuwsch-Vlaanderen uit zijn isolement te verlossen door een tunnel-brugverbinding tussen Kruiningen en Perkpolder zijn in een vergevorderd stadium.

De Westerschelde, die toegang verschaft tot de havens van Antwerpen, Vlissingen en, via Terneuzen, Gent, is een van de drukst bevaren zeescheepvaartroutes ter wereld. Vooral Vlissingen wint, sinds de ontwikkeling van Vlissingen-Oost, snel aan betekenis als internationale haven. Voor de binnenscheepvaart was lange tijd het Kanaal door Zuid-Beveland van grote betekenis als verbindingsweg tussen Antwerpen en Rotterdam. Die rol is nu overgenomen door de in 1975 geopende →Schelde-Rijnverbinding.

GESCHIEDENIS. Sporen van Romeinse nederzettingen trof men aan op zeer verspreide plaatsen, maar voornamelijk in het kustgebied (stenen altaren te Westkapelle; altaren gewijd aan Nehalennia te Domburg). Uit opgravingen te Domburg concludeert men, dat vandaar de overtocht naar Brittannië plaatsvond. In de omgeving van Domburg en in de duinen van Schouwen zijn vestigingen uit de Karolingische tijd gevonden. Lotharius I gaf in 841 aan twee Deense vorsten, Harald en Rorik, land, waartoe ook Walcheren behoorde, dat in 826 in de macht van de Noormannen was gekomen. Zeeland bewester Schelde (d.i. de huidige Oosterschelde; de Hont was nog geen Westerschelde) kwam in 1012 aan Boudewijn IV van Vlaanderen, terwijl op de andere eilanden gaandeweg de graaf van Holland gezag uitoefende.

In de tweede helft van de 12e eeuw werd de graaf van Holland leenman van de Vlaamse graaf voor Zeeland bewester Schelde (1167, Verdrag van Brugge). Op de rechtsen staatsinstellingen heeft Vlaanderen een grote invloed gehad. Verscheidene plaatsen kregen in de 13e eeuw stadsrecht (o.a. Middelburg, Westkapelle, Domburg, Zierikzee). In de 13e eeuw had Zeeland een belangrijk aandeel in de verzending van Engelse wol naar Antwerpen, welke vrachtvaart zich in de 14e eeuw uitbreidde tot het Oostzeegebied. Een belangrijk exportartikel werd het selzout (→darinkdelven).

In de 13e eeuw ontstond strijd tussen Holland en Vlaanderen om Zeeland bewester Schelde. Na de dood van de Hollandse graaf Floris V had Jan van Renesse grote invloed in Zeeland. Gesteund door de adel weigerde hij Jan II van Holland, die alleen van Middelburg en Zierikzee steun had, als heer te erkennen. De Zeeuwse adel kreeg steun van Gwijde van Vlaanderen, Holland van Frankrijk. De Vlaamse vloot werd bij Zierikzee verslagen (10—11.8.1304). Bij het Verdrag van Parijs (1323) stond Vlaanderen Zeeland bewester Schelde in volle eigendom af aan Holland.

Tijdens de Hoekse en Kabeljauwse Twisten stond Zeeland aan de zijde van de Kabeljauwen, waarvan het geslacht der Van Borseles, heren van Veere, als leider optrad. In 1433 kwam Zeeland met Zeeuwsch-Vlaanderen onder Filips de Goede van Bourgondië. Intussen had Hendrik van Borsele, met uitzondering van Middelburg en Arnemuiden, geheel Walcheren in bezit gekregen. Door huwelijk van Anna van Borsele met Filips, bastaard van Bourgondië, kwam Walcheren onder diens gezag (1485). In 1555 werd dit bezit gemaakt tot het markiezaat Veere. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog bleven Middelburg, Goes en Tholen in 1572 in het bezit van de Spanjaarden, terwijl Vlissingen, Veere, Zierikzee en het platteland van Walcheren de zijde van de opstandelingen kozen. In

1574 moest Middelburg zich echter overgeven; bij satisfactie gingen Tholen en Zuid-Beveland in 1577 over. Zeeland trad in 1579 tot de Unie van Utrecht toe. Bij de overeenkomst met koningin Elisabeth I van Engeland (1585) werden Vlissingen en fort Rammekens onderpand (Engels garnizoen). Na Axel (1586) werden Sluis (1604), Sas van Gent (1644) en Hulst (1645) op de Spanjaarden veroverd. In de tijd van de Republiek werd Zeeland beschouwd als een eigen provincie, echter nauw met Holland verbonden: het heeft nooit een eigen stadhouder, noch een eigen hof gehad. Zeeuwsch-Vlaanderen werd generaliteitsland (→Staats-Vlaanderen). Zeeland werkte de Vrede van →Munster (1648) zoveel mogelijk tegen, daar het van alle gewesten het grootste voordeel trok van het kapersbedrijf van de Westindische Compagnie. Na 1560 had Zeeland een belangrijk aandeel gekregen in de handel op de Oostzee. Zoutraffinage en visserij waren belangrijke bestaansmiddelen. De sluiting van de Schelde na 1585 betekende slechts, dat Antwerpen geen schepen rechtstreeks uit zee zou ontvangen; er bestond echter vrije vaart op de wateren, waarvan Zeeland voordeel trok (overladen e.d.). Middelburg vervulde door zijn in 1616 opgerichte wisselbank een belangrijke taak in het handelsverkeer (naar voorbeeld van de Amsterdamse wisselbank). Belangrijk was de meekrapteelt, reeds in de 14e eeuw van belang in verband met het rood verven van lakens. Zeeland was voor dit produkt een van de belangrijkste produktiegebieden van West-Europa. Meekrap was een van de belangrijkste exportartikelen van de Republiek (tot 1869, toen langs chemische weg een rode kleurstof, alizarine, werd bereid). In de tweede helft van de 18e eeuw was de toestand van Zeeland slecht. Het verval van de Westindische Compagnie bracht vermindering van de handel. In 1794 werd Zeeuwsch-Vlaanderen, in 1795 Zeeland door de Fransen bezet. Zeeuwsch-Vlaanderen werd een deel van het departement Schelde, terwijl Zeeland met een deel van Zuid-Holland en Noord-Brabant het departement Schelde-en-Maas met Middelburg als hoofdstad vormde. In 1801 werd de naam Zeeland weer in gebruik genomen. In 1809 maakten de Engelsen zich meester van Walcheren en Schouwen-Duiveland. Op 26.12.1809 werd Walcheren door hen ontruimd en daarna bij Frankrijk ingelijfd. In 1814 werd Zeeuwsch-Vlaanderen met Zeeland verenigd tot de prov. Zeeland. Deze toevoeging wekte ontstemming in België (1839 en 1919 aanhechtingspogingen). In de Tweede Wereldoorlog heeft Zeeland veel geleden: 1940 o.a. bombardement van Middelburg, in 1944 vernieling van de dijken van Walcheren door een geallieerd bombardement om de Duitsers door het water te verdrijven uit de toegang tot de haven van Antwerpen.

Bij de stormvloedramp van 31.1 — 1.2.1953 werd Zeeland zwaar getroffen, vooral Schouwen-Duiveland, Tholen, Sint-Philipsland, Noorden Zuid-Beveland. Naar aanleiding van deze ramp is het Deltaplan (→Deltawerken) opgezet. LITT. R. Fruin, De provincie Zeeland en hare rechterlijke indeling voor 1795 (1933); A.G. Jongkees, Staat en kerk in Holland en Zeeland onder de Bourg. hertogen (1942); A.M. Wessels, Waar de Schelde stroomt (1948); A.M.

Wessels, Zeeland in bewogen dagen 1940-45 (5 dln. 1945-49); F.H.J. Lemmink, Het ontstaan van de Staten van Zeeland en hun gesch. tot 1655 (1951); N.J.M. Kerling, Commercial relations of Holland and Zeeland with England (1954); I.J. Brugmans, Paardekracht en mensenmacht (1961); J.G. van Dillen, Van rijkdom en regenten (1970).

ZEELAND, kaart De kaart van Zeeland is sinds de vroegste tijden aan zeer grote veranderingen onderhevig geweest. De delta’s van Rijn en Maas, de rivieren die hier samenstromen, vertoonden eeuwenlang steeds wisselende aspecten.

Men heeft kunnen nagaan dat zich vrij vroeg een duinenrij vormde die ca. 2000 v. C. bewoond werd door landbouwers. Doorbraken in die duinenrij veroorzaakten later hevige overstromingen. In Romeinse tijd weten we iets meer over activiteiten in dit gebied: er duiken namen op van eilanden en vestigingen, b.v. Walacr(i)a (Walcheren), Scaldis (Schouwen), Domburg en Rodenborch (Aardenburg). Op het eind van de 3e eeuw n. C. hield de bewoning op wegens doorlopend overstromingsgevaar, dat trouwens in heel West-Europa aan de orde was en de Duinkerken-transgressie genoemd wordt.

Rond de 6e eeuw herneemt Domburg zijn oude handelsfunctie, die het tot in de Karolingische tijd behoudt. Dan verschijnen ook overal zgn. volksburgen, ronde verdedigingswerken, die vermoedelijk verband houden met de invallen van de Noormannen. Zij vormden de kern in diverse nederzettingen (Oost-Souburg, Middelburg en Burgh (op Schouwen), en naar men aanneemt hebben ook andere vestigingen zulke versterkingen gehad.

De kernen van de eilanden hebben van oudsher bestaan uit poelklei, doorsneden met kreekruggen. Op die kreekruggen treedt sinds de 11e eeuw een meer systematische bewoning op, veelal in de vorm van kerkringdorpen. Een belangrijk vestigingselement vormen sinds de 12e en 13e eeuw de vliedbergen, opgeworpen tegen watervloeden. Sindsdien is men ook met de bedijking van open aanwas begonnen, maar telkens vond ook weer verlies van land plaats.

De eerste kaart van Zeeland dateert van 1302: Walcheren tekent zich af (met Middelburg), Schouwen, Zuid-Beveland, maar de rest zijn kleine eilanden omgeven door slikken en gorzen met laagveen (darg).

Het ontginnen van dit laagveen (darinkdelven of moernering), en de daarmee gepaard gaande zoutwinning brachten steden tot grote bloei, maar veroorzaakten tevens schade aan de zeeweringen. De doorbraak van de Grote of Zuidhollandse waard tijdens de Sint-Elisabethsvloed (1421) is zeker daaraan te wijten. In 1477 werd het verboden. Daarna is het gebied herhaaldelijk in kaart gebracht, maar doorgaans als onderdeel van Holland of van de Zeven Provinciën. De opvolgende kaarten tonen de ontwikkeling van het gebied tot in onze tijd, waarin de eilanden in het kader van de deltawerken onderling en met het vasteland verbonden worden en het isolement opheffen.