Ned. wet van 4.8.1947 ter bevordering van een doelmatige verdeling van woongelegenheid. Krachtens deze wet is het verboden een woongelegenheid in gebruik of medegebruik te nemen of te geven zonder schriftelijke toestemming van burgemeester en wethouders, die tevens bevoegd zijn om met inachtneming van ministeriële voorschriften of richtlijnen en lettende op de rechtspositie van partijen en alle overige in aanmerking te nemen belangen, het gebruik te bevorderen van:
1. al of niet bewoonde woningen of gedeelten daarvan, om te dienen als woningen, al dan niet met zich daarin bevindende stoffering of met bijgebouwen;
2. gebouwen of gedeelten van gebouwen die niet als woning worden gebruikt. Degene aan wie het gevorderde in gebruik is toegewezen, is verplicht het in goede staat te houden. Geen schadeloosstelling wordt verleend ter zake van vermindering van gebruikswaarde. De vorderende autoriteit is bevoegd voorzieningen aan het gevorderde met uitzondering van de stoffering uit te voeren, als zij dat nodig acht. De kosten van de voorzieningen kunnen, voorzover deze niet ten laste van de huurder komen, op de eigenaar worden verhaald, voorzover deze daardoor is gebaat. Indien de eigenaar zich daardoor bezwaard gevoelt, heeft hij recht van beroep op een commissie. Beroep is mogelijk bij Gedeputeerde Staten; beroep op de rechter is slechts mogelijk bij schending van vormvoorschriften of willekeur.