Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Winnen

betekenis & definitie

(won, heeft gewonnen),

1. door inspanning en arbeid verkrijgen; m.n. gezegd van wat in de natuur voorhanden is: ertsen winnen; suiker uit beetwortelen, zout uit zeewater winnen; de bijen winnen honing; land winnen, nieuw land door bedijking verkrijgen;
2. (meer algemeen) verkrijgen, verdienen: de kost, geld, goed winnen; (spr.) zo gewonnen, zo geronnen, wat zonder moeite verdiend is, wordt onbedacht weer uitgegeven; iemands liefde, gunst winnen; iemand voor een partij weten te winnen; iemand voor zich, voor zijn belangen winnen; ik win dagelijks aan je, ik merk elke dag dat je er beter uitziet, beter leert enz. ; uitsparen, uitwinnen: ruimte, tijd winnen; (in zetsel) regels winnen;
3. als prijs verkrijgen: de eerste prijs winnen;
4. door sneller te gaan inhalen of verder vóórkomen: het van iemand winnen, zijn meerdere zijn; terrein winnen, vorderen; die mening wint veld, vindt meer aanhang; aan invloed, aanzien winnen, die meer en meer verkrijgen;
5. uit een strijd als overwinnaar te voorschijn komen: het spel, bij het kaarten winnen van, een ander verslaan; meer punten verwerven dan de andere partij: Sparta won van Ajax met 2-1; een proces winnen, door de rechter in het gelijk gesteld worden; het of zich gewonnen geven, het opgeven; (zegsw.) die waagt, die wint, alleen hem die iets onderneemt, kan iets gelukken; flink gewaagd, is half gewonnen.