(woog, heeft gewogen),
1. het gewicht, de massa van iets bepalen: vlees wegen;
2. de draagwijdte, betekenis nagaan van: iemands woorden (op een goudschaaltje) wegen, nauwkeurig overdenken; overleggen, (be)peinzen: na lang wikken en wegen iets besluiten;
3. het genoemde gewicht hebben: dit pak weegt twee kilo; (fig.) zwaar bij iemand wegen, door hem van veel belang worden geacht; laten wegen, laten gelden; gewogen en te licht bevonden, hij (enz.) kan de proef niet doorstaan; wat het zwaarste is, moet het zwaarste het belangrijkste gaat vóór; (abs.) dat weegt, zo'n jas!
