Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Weefsel

betekenis & definitie

o. (-s, -en),

1. geweven stof(e): zijden weefsels;
2. (biologie) in een bepaald verband gerangschikte gelijksoortige cellen, die een samenhangend geheel vormen met de door deze cellen in de tussenruimten afgescheiden tussenstof;
3. (fig.) een weefsel van leugen en bedrog, een samenvoeging.

DIERGENEESKUNDE

De diverse weefsels ontstaan in de loop van de ontwikkeling van meercellige organismen door herhaalde celdelingen, gevolgd door differentiatie waarbij de cellen in verschillende delen van het embryo een verschillende bouw krijgen, die meestal met een verschil in functie samengaat. Men onderscheidt vier hoofdtypen van weefsels: epitheel (of dekweefsel), bindweefsel en steunweefsel, spierweefsel en zenuwweefsel. Een orgaan is opgebouwd uit verschillende weefseltypen. Zo bestaat het hart voornamelijk uit spierweefsel; het bevat ook bindweefsel en zenuwweefsel en is aan de binnenen buitenzijde bekleed met dekweefsel. Het weefsel dat specifiek is voor een bepaald orgaan, b.v. in de pancreas de kliercellen, wordt grondweefsel of parenchym genoemd, terwijl het in ieder orgaan aanwezig bindweefsel met stroma aangeduid wordt.

Ook het bloed wordt als een weefsel opgevat. weefselleer.

PLANTKUNDE

Let men uitsluitend op de vorm van de cellen, dan komen eerst de enkelvoudige weefsels naar voren, waarbij alle cellen gelijk zijn (meeste schimmels, lagere wieren, kurkweefsel, sponsparenchym van bladeren, collenchymscheden of -bundels van stengels). Bij hogere planten zijn de weefsels meestal uit verschillende celcomponenten samengesteld. Een aparte plaats neemt het meristematische weefsel of vormingsweefsel in ( meristeem). Dit bestaat uit gelijkvormige, ongedifferentieerde cellen, waaruit door celdelingen, gevolgd door differentiatie de verschillende weefsels ontstaan. Al naar het ontstaan uit primaire of uit secundaire meristemen onderscheidt men primaire en secundaire weefsels. cambium, floëem, xyleem, vegetatiepunt.

TEXTIEL

Een weefsel is een vlakke samenstelling van ten minste twee draadsystemen, schering en inslag, die volgens een bepaald patroon, de weefselbinding, met elkaar verslingerd zijn. Een weefsel wordt gekarakteriseerd door:

1. grondstof of vezeltype (b.v. wol, katoen, glas);
2. garen (dikte, draaiing, sterkte, rek, harigheid, kroezing, kleur);
3. dichtheid (doorlatendheid, aantal draden per eenheid van resp. lengte en breedte);
4. vormgeving (voor oog, gevoel, toepassing) tot stand gebracht door de veredeling (zie veredeling, TEXTIEL), zoals bleken, verven, bedrukken, kreukof krimpvrij maken, waterafstotend of -opnemend maken; ruwen, scheren of pletten, glad of stroef, glanzend of dof, soepel of stijf maken, coating enz.

Door de zeer vele combinaties en toepassingen zijn vele weefsels van standaardsamenstelling ontstaan met een benaming betrekking hebbend op o.a. het doel (b.v. zeildoek, vitrage, klamboe, bakkersdrill); het type van het gebruikte weefgetouw; de oorspronkelijke herkomst (shantoeng, kashmir, manchester, damast); de historische stof (baai, bombazijn, fustein, pilo); de weefselbinding (tetraluier, pepita, ribs); of door de commercie ontstaan (harris tweed, egyptisch linnen, graslinnen, corduroy).

De historische ontwikkelingen, zoals voorheen de opkomst van katoen, heden die van kunstmatige vezels (synthetica), alsmede maatschappelijke veranderingen, zoals mode, techniek, leefgewoonten (centrale verwarming, auto), economie (welvaart, prijzen, imof export) veroorzaken een voortdurende evolutie in de samenstelling van weefsels.