Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Vijf

betekenis & definitie

I. telw.,

1. hoofdtelw., vier plus één; attr.: de vijf werelddelen; geef mij de vijf (nl. vingers); (zegsw.) ze alle bij elkaar

hebben, goed bij zijn verstand zijn; ze alle niet hebben, niet goed bij het hoofd zijn;

2. met de waarde van een rangtelw., vijfde: hoofdstuk vijf;
3. op zichzelf staand: jullie vijven; vijf delen van hetzelfde geheel: verdeel dat in vijven; vijf uur: het is bij, voor, over, na vijven;
I. zn., v./m. (-vijven),
1. teken voor het getal vijf; een vijf schieten, in het midden

van de roos;

2. zijde van een dobbelsteen waarop vijf ogen staan; dominosteen, kaart met vijf figuren: ruiten vijf;
3. als waarderingscijfer: een voor taal.