Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Universiteit

betekenis & definitie

[Lat. universitas, het geheel], v. (-en),

1. algemeenheid;
2. volledige inrichting voor hoger onderwijs, academie; het gebouw daarvan. Naast de wetenschappelijke waarde die de door een universiteit verleende diploma’s bezitten, worden hieraan veelal wettelijke bevoegdheden (effectus civilis) verbonden. Een inrichting voor wetenschappelijk onderwijs, opleidend voor een bepaalde werkkring of groep daarvan (b.v. ingenieurs), is geen universiteit maar een hogeschool. De eerste universiteiten ontstonden in het midden van de 12e eeuw te Parijs, Bologna en Oxford. De universiteit van Parijs is voortgekomen uit de kathedrale school van de Notre-Dame (eind 9e eeuw voor het eerst vermeld). De docenten (magistri) van deze school openden met haar toestemming onderwijsinrichtingen in de omgeving, waardoor een levensen studiegemeenschap (universitas magistrorum et scholarium) ontstond. In 1170 wordt voor het eerst van deze universitas melding gemaakt, terwijl zij door de koning erkend werd in 1200. Magistri, die een zelfde tak van wetenschap beoefenden, vormden een facultas (faculteit). De magistri van de artes liberales kenden een rector als hoofd. De andere drie faculteiten (theologie, rechten, medicijnen) werden door een deken bestuurd. Gaandeweg trad de rector op als hoofd van de gehele universitas en kreeg de universiteit een grote mate van zelfstandigheid. Een eigen gebouw had de universiteit niet. Men huurde, al naar behoefte, een of ander kerkgebouw of zaal in een convent. De studenten werden in de 13e eeuw genoodzaakt zich in aparte gebouwen (colleges) te vestigen, waar zij onder toezicht stonden. Langzamerhand werd het onderricht in deze colleges, die een vrij grote zelfstandigheid genoten, het uitsluitende onderricht dat vanwege de universiteit gegeven werd. Een van deze colleges was de Sorbonne (ca. 1257 gesticht door Robert de Sorbon). Een ander type vertoonde intussen de universitas van Bologna, die uit de eeuwenoude rechtsschool ontstond (1119). Eind 12e eeuw vormden de studenten een afzonderlijke vereniging, de universitas scolarium. Evenals te Parijs ontstonden er naast de universiteit colleges, die echter een ondergeschikte rol speelden. De theologie werd in Bologna aan de universiteit niet toegelaten. De universiteit van Oxford (1163) is niet uit een kathedrale school ontstaan, maar heeft zich ontwikkeld vanuit het onderwijs zoals dat gegeven werd vanwege het Sint Frideswydeklooster. In 1229, na een conflict in Parijs, gingen vele magistri naar Oxford. Een overheersende rol speelde er de facultas artium. De colleges, oorspronkelijk alleen maar de kosthuizen van de studenten (halls), door hen zelf beheerd, soms door een geldgever gesticht, werden de hoofdplaatsen van het onderwijs, waarbij de inwonende meesters de studie begeleidden en voordrachten gaven. Gaandeweg nam het aantal universiteiten toe. In Engeland verrees de universiteit van Cambridge (1226). In Italië werden verscheidene universiteiten gesticht door magistri uit Bologna: Padua 1222, Siena 1241, Napels 1224. De universiteiten die daarna ontstonden, dankten hun stichting aan een bul van de paus of een wereldlijk heer. In Spanje kan als eerste universiteit beschouwd worden die van Salamanca, gesticht in 1215 naar het model van Parijs. De andere universiteiten in Spanje zijn gevormd naar het model van die van Salamanca. In Portugal was de universiteit van Lissabon (gesticht in 1290 en in 1537 naar Coimbra verplaatst) de enige universiteit. In het Duitse Rijk was de oudste universiteit die van Praag, gesticht door Karel IV (1348), gevolgd door die van Wenen (1365), gesticht door Rudolf IV, en van Heidelberg (1386), gesticht door Ruprecht van de Palts. Bij de Duitse universiteiten waren colleges en universiteit zo nauw met elkaar verbonden, dat op de duur het college verdween en het onderricht zich geheel bepaalde totdat op de eigenlijke universiteit. In Hongarije dateert de universiteit van Pécs van 1367, in Zweden de universiteit van Uppsala van 1477, in Denemarken de universiteit van Kopenhagen van 1479. In Schotland werden de universiteiten van Saint Andrews (1411), Glasgow (1450) en Aberdeen (1494) opgericht; deze waren naar het model van Bologna gevormd. De universiteiten, met uitzondering van die in Engeland (waar de juristenopleiding op de rechtsscholen bleef) hebben grote invloed gehad op de ontwikkeling van de toepassing van het Romeinse recht, waardoor het bestaande Germaanse recht verdrongen werd. De eerste universiteit waar het humanisme zijn invloed liet gelden, was die van Tübingen (1477). Tijdens de Reformatie veranderde de universiteit in het Duitse Rijk van karakter. Het humanisme kreeg de overhand. Afzonderlijke leerstoelen voor de Latijnse, Griekse en Hebreeuwse talen werden opgericht. Op humanistische grondslag werden de universiteiten van Wittenberg (1502) en Frankfort aan de Oder (1506) ingericht. Pas in 1536 werd door Melanchton de universiteit van Wittenberg geheel en al gereorganiseerd. Zij werd een model voor verschillende protestantse universiteiten (o.a. Marburg, Koningsbergen, Jena). In Zwitserland werden voorname protestantse universiteiten die van Lausanne (1537; Académie théologique) en Genève (1559). Tijdens de Contrareformatie kregen de jezuïeten grote invloed aan verschillende universiteiten, o.a. te Ingolstadt. Zij stichtten universiteiten te Bamberg (1648), Innsbruck (1672) en Breslau (1702). In de 17e eeuw zijn in Europa tal van universiteiten opgericht, waarbij het streven van stad en staat om een eigen universiteit te hebben een grote rol speelde. In Straatsburg kwam in 1621 een protestantse universiteit. In Zweden werd in 1668 een universiteit te Lund opgericht. In Frankrijk bracht de revolutie pas een totale ommekeer in het universitaire onderricht. De vroegere universiteiten werden opgeheven. Bij wet van 1806 stichtte Napoleon de Université Impériale, waarvan de inrichting geregeld werd bij decreet van 1808. Geringe wijzigingen onderging het universitair onderricht in de andere landen. Er werden nieuwe universiteiten gesticht. Vooral de latere universiteiten in Noorden Zuid-Amerika kregen grote bekendheid, m.n. door hun universiteit van Padua onderzoek in streng gedisciplineerd teamwork (Harvard, Columbia, Buenos Aires enz.). Over de gehele wereld werd grote aandacht besteed aan de inrichting van laboratoria, klinieken en researchinstituten als instellingen voor wetenschappelijk onderzoek en voor de praktische oefening van de student. Er bleef een verschil tussen de Angelsaksische (Groot-Brittannië, VS) en de Duitse universiteiten. De eerste waren gericht op wetenschappelijke opleiding, maar ook op het leggen van een brede basis van wetenschappelijke beschaving voor de staatsburger in het algemeen. Het Duitse type, dat op het vasteland van Europa overal navolging vond, richtte zich niet alleen op een wetenschappelijke opleiding, maar werd vooral een kweekplaats van wetenschap. De oudste universiteit in Nederland is die van Leiden, door prins Willem van Oranje aan de stad geschonken als beloning voor de betoonde weerstand tegen de Spanjaarden (8.2.1575 geopend). Van het Sint-Barbaraklooster werd de academie in 1581 naar het Wittevrouwenklooster op het Rapenburg overgebracht, waar zij nog zetelt. Zij bezat in de 17e—18e eeuw wereldvermaardheid en heeft ook in de 19e en 20e eeuw een uitstekende naam behouden. Tien jaar na Leiden kreeg Friesland een hogeschool te Franeker (29.7.1585), die echter in 1843 werd opgeheven. De voormalige Gelderse hogeschool dankt haar oorsprong aan de Latijnse school te Harderwijk, sinds 1647 academie genoemd, in de Franse tijd opgeheven. De universiteit van Groningen werd door de Staten van dat gewest in 1614 gesticht. Haar aanvankelijke bloei werd in de 18e eeuw verduisterd door een tijdperk van godsdienstige tweespalt. In de 19e eeuw nam haar betekenis toe in het bijzonder door de vestiging van leerstoelen in de nieuwe talen. De jongste der Ned. rijksuniversiteiten is die van Utrecht. In het kapittelhuis bij de Dom opende de stadsregering op 17.6.1634 een Illustre School, met vijf professoren; in 1636 werd zij academie. In de tweede helft van de 19e eeuw steeg haar aanzien m.n. op medisch gebied. In 1632 richtte de Amsterdamse magistraat, onder leiding van G.Vossius en C.Barlaeus, een Athenaeum IIlustre op als tegenwicht voor de calvinistische geest waarmee de Leidse academie na 1618 doortrokken was. Dit kwam tot grote bloei, bleef bestaan in de 19e eeuw en werd in 1877 Gemeentelijke Universiteit (GU). Sedert 1879 bestaat in Amsterdam de Vrije Universiteit (VU) op gereformeerde grondslag, opgericht door de Vereniging voor Hoger Onderwijs op Gereformeerde Grondslag. Een katholieke universiteit bestaat sedert 1923 te Nijmegen, gegrondvest door de Sint-Radboud Stichting, wetenschappelijk onderwijs. België heeft vier rijksuniversiteiten (Gent, Luik, Antwerpen en Bergen) en vier vrije universiteiten (Leuven, Louvain-la-Neuve en twee te Brussel). Verreweg de oudste is die te Leuven, in 1425 gesticht door paus Martinus V en Jan IV, hertog van Brabant. Oorspronkelijk had zij drie faculteiten: geneeskunde, rechtsgeleerdheid en de artes liberales, in 1432 werd theologie daaraan toegevoegd. In 1797 werd de universiteit opgeheven en in 1817 door Willem I door een staatshogeschool vervangen. Na de omwenteling stichtten de bisschoppen in 1834 een katholieke universiteit te Mechelen. Toen de staatsuniversiteit in 1835 werd afgeschaft bracht men de katholieke universiteit, die onder beheer van de Belg. bisschoppen staat, naar Leuven over. De Vrije Universiteit te Brussel (VUB) werd in 1834 gesticht met het doel universitair onderwijs te geven dat los staat van elke religieuze bemoeienis. De universiteiten te Gent en Luik werden in 1817 door koning Willem I gesticht. De universiteit van Gent heeft sinds 1930 het Ned. als onderwijstaal die te Luik het Frans. In 1971 werd een universiteit te Antwerpen ingesteld. Het Rijksuniversitair Centrum Antwerpen (RUCA) heeft niet alle faculteiten en maakt, samen met de Universitaire Faculteiten Sint Ignatius (UFSIA) ingericht door de jezuïeten, deel uit van de pluralistische Universitaire Instelling Antwerpen (UIA). Ook de universiteit te Bergen, eveneens ingesteld in 1971, telt niet alle faculteiten. De beide vrije universiteiten (Leuven en Brussel) werden in 1970 gesplitst: in beide plaatsen bestonden nu een Ned.en een Franstalige universiteit met eigen rechtspersoonlijkheid; de Franstalige universiteit van Leuven werd geleidelijk (tot 1979) overgebracht naar Ottignies (Louvain-la-Neuve). Tot de wettelijke graden aan een universiteit wordt men toegelaten op overlegging van een gehomologeerd getuigschrift van volledige humaniora of na een examen, dat in de wet is voorzien. Behalve wettelijke worden ook ‘wetenschappelijke’ diploma’s uitgereikt; voor sommige daarvan wordt men toegelaten op overlegging van een met het getuigschrift van humaniora gelijkgesteld diploma. De vrije universiteiten genieten staatstoelagen (sinds 1930), waardoor zij financiële gelijkstelling hebben met de rijksuniversiteiten. In 1953 kregen de rijksuniversiteiten een beperkte autonomie.

LITT. W.Boyd, Geschiedenis van opvoeding en onderwijs (1969); N.F.Noordam, Inleiding in de historische pedagogiek (1970); E.Deloof, Het onderwijs in België (1977).