(draaide uit, heeft en is uitgedraaid),
1. ten einde draaien; uitlopen: waar moet dit op uitdraaien ? het zal wel weer op niets uitdraaien, geen succes hebben;
2. draaiend uithalen: een schroef uitdraaien; (scherts.) iemand een poot uitdraaien, hem lelijk beetnemen of afzetten;
3. het gas uitdraaien, het doven door aan een knop, schakelaar of kraan te draaien.