m. (-bogen),
1. (Romeinse Rijk) herinneringsteken in de vorm van een stenen of marmeren boog ter ere van een zegevierende veldheer of keizer; (thans) erepoort;
2. (kerkbouw) welfboog tussen schip en priesterkoor.
De oudste triomfbogen, die alleen nog uit geschriften bekend zijn, dateren van ca.190 v.C. De bekendste bogen uit de oudheid zijn de boog van Titus (Rome, 81; opgericht ter ere van de verovering van Judea), van Traianus (Rome, 114; groter en met meer reliëfs dan de boog van Titus), van Septimius Severus (Rome, 203; met aan weerszijden reliëfs met scènes uit diens strijd tegen de Parthen), en die van Constantijn (Rome, 315; voorzien van reliëfs, afkomstig van de monumenten van Traianus, Hadrianus en Marcus Aurelius, en van reliëfs die de overwinning van Constantijn bij de Milvische brug op Maxentius uitbeelden). Tijdens de renaissance kwam het oprichten van op de Romeinse oudheid geïnspireerde triomfbogen met een tijdelijk karakter, o.a. ter gelegenheid van de huldiging van vorsten, sporadische voor. In de 18e—19e eeuw werden ter memorering van belangrijke wapenfeiten wederom triomfbogen gebouwd. Een bekend voorbeeld is de Arc de Triomphe te Parijs (180636), in opdracht van Napoleon I gebouwd ter ere van de glorieuze Franse legers (in navolging van de boog van Septimius Severus).