Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 31-01-2022

Trekvogel

betekenis & definitie

m. (-s), een vogel die na de broedtijd in een bepaalde richting wegtrekt en in het voorjaar weer naar het broedgebied terugvliegt; (fig.) iemand die vaak van woonen verblijfplaats verandert.

Tussen trekvogel en standvogel (die levenslang op ongeveer dezelfde plaats blijft waar hij het eerst gebroed heeft) bestaan allerlei overgangen, b.v. zwerfvogels, standvogels die na de broedtijd in een min of meer uitgestrekt gebied rondzwerven zonder een bepaalde richting te volgen. Dezelfde soort is soms in het ene land trekvogel, in het andere land standvogel. In de Benelux verloopt de herfsttrek voornamelijk in zuidwestelijke tot westelijke richting; de voorjaarstrek in noordoostelijke richting. Zomergasten komen hier slechts om te broeden, wintergasten om te overwinteren; in beide trektijden trekken veel doortrekkers door. Er blijven hier ’s zomers wintergasten en doortrekkers zonder te broeden (overzomeren), zie vogeltrek.