v., vaardigheid in het hanteren van een taal.
Men onderscheidt: passieve taalbeheersing: luisteren leesvaardigheid; actieve taalbeheersing: spreeken schrijfvaardigheid. Een andere indeling is die in mondelinge en schriftelijke taalbeheersing. Taalbeheersing omvat het hanteren van de woordenschat en de syntactische, semantische en fonologische taalregels, maar daarbij zijn kennis en vaardigheid op andere terreinen onmisbaar. Een goede taalbeheersing in ruime zin vereist dan ook kennis van de wereld, inzicht in sociale processen en de rol die taal daarin speelt, vaardigheid in redeneren, trekken van conclusies, hanteren van vooronderstellingen enz.
LITT. W.Drop en J.H.L.de Vries, Taalbeheersing. Handboek voor taalhantering (1974); R.Appel, G. Hubers en G.Meijer, Sociolinguïstiek (1976).