v./m. (-ten),
1. voorkant van de hals als uitwendig lichaamsdeel, met de zich daarachter bevindende delen van de ademhalingsorganen: iemand naar de — vliegen; (zegw.) het komt me de — uit, ik ben het meer dan beu;
2. strottehoofd: de puntig uitstekende — in de magere hals.