Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 16-06-2020

stoep

betekenis & definitie

m./v. (-en),

1. (ook: trottoir), geplaveide ruimte tussen huis en rijweg; (zegsw.) ieder moet zijn eigen — vegen, ieder moet zijn eigen gebreken verbeteren (vóór hij zich met die van anderen bemoeit);
2. stenen opstap voor de ingang van een huis: bij iemand op de — staan, voor de deur staan om binnengelaten te worden;
3. ondersteund vloertje langs kanalen en sloten; optrapje aan de waterkant;
4. open afrit langs of tegen de helling van een dijk; oprel.