o. (-eren),
1. rad met schoepen, bakken e.d. waarmee water uit iets geschept wordt, in het bijzonder dat van een watermolen die water over een dam slaat;
2. rad met schoepen als voortstuwingsorgaan op raderboot of hekwieler;
3. rad met schoepen, bakken e.d., dat door erop vallend of ertegenaan stromend water in beweging wordt gebracht, teneinde een molen, machine in beweging te brengen (watermotor).
Het scheprad als wateropvoertuig bestaat uit een aangedreven, om een horizontale as draaibaar rad (middellijn maximaal ruim 10 m), waarop bladen of schoepen zijn bevestigd, die aan beide zijden en aan de onderzijde nauw besloten zijn tussen muurwerk. De schoepen tasten in het water en voeren dit tussen het muurwerk mee omhoog. vijzel.
