o. (-en), (ook: boegbeeld), beeld ter versiering van de top van de steven of de stevenknie.
Oorspronkelijk behoorde een schegbeeld onverbrekelijk bij het schip. Zo voerden de schepen van de Polynesiërs en Egyptenaren de goddelijke sperwer, de gouden zonneschijf of een lotusstengel met blad. Bij de Feniciërs droegen de vaartuigen een paardekop, bij de Vikingers slangenen drakenbeelden. In de 3e eeuw n.C. waren de Chinese jonken versierd met wolken golfvormige figuren; de oudste Egyptische schepen hadden op de voorsteven een alziend oog, zoals dat ook voorkomt op de graftomben en nog op vissersboten aan de Middellandse-Zeekust en op vaartuigen van de eilandbewoners van Oceanië. Met verbetering van de scheepsvorm geraakte het schegbeeld in onbruik.
LITT. J.M.Palm, Een en ander over schegbeelden (1956); H.Ahrends en W.Rittmeister, Neptunus hölzener Engel (1958).