[Gr. skeptomai, zorgvuldig beschouwen], o.,
1. houding van twijfel, in het algemeen dan wel terzake van een zaak of een bewering;
2. (filosofie) houding van twijfel ten aanzien van traditionele zekerheden.
In de geschiedenis van de filosofie is er een zeker ritme van scepticisme, via overwinning hiervan door betere grondslagen, naar nieuwere systeembouw; in het scepticisme worden de traditionele zekerheden aangevallen, in de overwinning op het scepticisme wordt steeds getracht een betere basis te vinden, waarop een volgende generatie weer systematisch verder bouwt. Zo werd in de oudheid in de Griekse filosofie het scepticisme van de sofisten overwonnen door Sokrates, waarna Platoon en Aristoteles een nieuwe ontwikkeling gaven, terwijl Pyrrhoon de eerste was van de filosofen die zich als sceptici aanduidden. Het scepticisme werd in oudchristelijke tijd overwonnen door Augustinus. Het eind van de middeleeuwen en de nieuwe tijd gaven weer een herleving van het scepticisme te zien, dat vervolgens door Descartes overwonnen werd, waarna Spinoza e.a. voor een nieuwere systeembouw zorgden. Het scepticisme van Hume werd overwonnen door Kant, waarna Hegel e.a. een nieuw systeem gaven. De moderne natuurwetenschappen zorgden voor een nieuw scepticisme, waarna zowel de analytische filosofie als de fenomenologie een nieuwe zekerheid schiepen, zonder overigens een groot systeem te ontwerpen.
LITT. W.Stegmüller, Metaphysik, Wissenschaft, Skepsis (1954); R.H.Popkin, The history of scepticism from Erasmus to Descartes (1960); C.L. Stough, Greek scepticism (1969).