bn. en bw. (-lozer, -t),
1. zonder rust, geen rust nemend, in voortdurende beweging of actie: de rusteloze slinger van de klok; voortdurend, onvermoeid bezig: rusteloos in de weer zijn, rusteloos naar iets streven; zeer druk, met bezigheden overladen: een rusteloos leven hebben;
2. zonder innerlijke rust: rusteloos en gejaagd zijn;
3. zonder gelegenheid om te rusten, zonder rustplaats: rusteloos zwerven.