bn. en bw. (-er, -st),
1. scherp, stekend, snijdend: puntige naalden; oneig.: haar scherpe geest;
2. in een punt uitof toelopend, spits: puntige bladeren, spits uitlopend; puntig toelopen; iets puntig bijsnijden;
3. (fig.) toegespitst, kort, beknopt, snedig, geestig: een gezegde; een uiterst puntige formulering; bw.: iets puntig zeggen.