(programmeerde, heeft geprogrammeerd), in het algemeen een programma opstellen; gegevens in zodanige vorm opstellen en detailleren, dat zij geschikt zijn voor verwerking in een elektronische apparatuur: het van de gegevens van ponsmachines en rekentuigen (computers); geprogrammeerd onderwijs, onderwijs waarbij de leerstof in porties aan de leerling wordt toegediend alsof hij een computer was.
Programmeren is het opstellen van de opdrachten om een computer een taak te laten uitvoeren waarmee een ondubbelzinnig omschreven probleem kan worden opgelost. Uiteraard moeten oplosmethode, rekenregels of andere spelregels bekend zijn. De programmeur zet de in normale taal geschreven regels om in een voor de computer begrijpelijke taal. De programmering volgt dus op de probleemanalyse of systeemanalyse. Het programmeren is echter meer dan alleen vertaalwerk. Een programma moet logisch zijn en geen ondubbelzinnigheden vertonen waardoor de computer hetzij een verkeerde behandeling zou geven, hetzij voor een onuitvoerbare opdracht geplaatst zou worden.
Het uiteenrafelen van bestaande reken-of spelregels in kleine eenheden blijkt vaak erg moeilijk te zijn. Bij grote problemen worden veel geheugens gebruikt voor het opslaan van de uitgangs-en tussengegevens waarmee gerekend moet worden, en moet de informatie op efficiënte wijze worden georganiseerd. Bij zeer grote problemen, waarbij het werk over meer (soms tientallen) programmeurs verdeeld moet worden, ontstaan coördinatiemoeilijkheden van aanzienlijke omvang. Bij administratief/organisatorische problemen krijgt de programmeur zijn opdracht meestal van de systeemanalist, die in algemene termen heeft vastgelegd wat het programma zal moeten doen. De programmeur gaat aan de hand daarvan uitwerken hoe het zal gebeuren. Is het programma getest en akkoord bevonden, dan moet het beschreven worden opdat het gebruik en toekomstig onderhoud van het programma (d.w.z. het aanbrengen van noodzakelijk gewenste veranderingen) eenvoudig kan geschieden.
Programmeren geschiedde aanvankelijk in de machinetaal. Om dit te doen moet de programmeur precies weten welke opdrachtcodes in de machine zijn ingebouwd, waar de gegevens zich in het geheugen bevinden en op welke plaats elk programmadeel zich in het geheugen bevindt. Dit programmeren eist een enorme nauwgezetheid, veel administratief routinewerk en leidt in praktijk tot veel fouten. Bovendien is een eenmaal bestaand programma moeilijk te veranderen, omdat iedere wijziging de andere opdrachten en gegevens kan doen opschuiven en daarmee talloze veranderingen en verwijzingen nodig maakt. Daarom zijn uitgebreide pogingen in het werk gesteld om de programmering gedeeltelijk door de computer zelf te doen verrichten. De programmeur kan zich dan van een taal bedienen, die beter aangepast is aan zijn wijze van werken en denken en de computer zelf draagt zorg voor de vertaling naar zijn eigen machinetaal.
Dit kan als de door de programmeur te gebruiken programmeertaal logisch consistent en volledig is. De computer moet echter een in zijn eigen machinetaal geschreven vertaalprogramma tot zijn beschikking hebben. Het vertalen (ook wel compileren of assembleren genoemd) kost extra machinetijd, maar behoeft zolang er geen veranderingen aangebracht worden, slechts eenmaal te gebeuren.
Een programmeertaal is betrekkelijk eenvoudig te leren. Dit betekent niet dat iedereen in korte tijd een volwaardig programmeur kan worden. Allereerst is daar een speciale aanleg voor nodig, verwant aan het talent logische puzzels snel op te kunnen lossen, en de aanleg voor strategische spelen. Deze aanleg dient door oefening te worden ontwikkeld, waarbij de nadruk kan worden gelegd op wiskundig-logische aspecten of op de omgeving waarin de programma’s hun toepassing vinden, (b.v. particuliere ondernemingen). In het hoger beroepsonderwijs bestaan daartoe twee soorten vierjarige dagopleiding, de Hogere Informatica Opleiding (H I O, met speciale nadruk op het programmeren) en de Bedrijfs Informatica Opleiding (B I O , met bijzondere aandacht voor de systeemanalyse in de organisatie). Aan de universiteiten en hogescholen is een begin gemaakt met onderwijs in de informatica, terwijl veel andere werkgebieden tegenwoordig enige kennis van computer en programmeren verlangen.
Men kan de programmering onderverdelen in de systeemprogrammering en de applicatieprogrammering (programmatuur). Ten gevolge van het beschikbaar komen van programmeertalen zal de applicatieprogrammering geleidelijk meer vermengd worden met de systeemanalyse en het systeemontwerpen; de applicatieprogrammeur zal dus goed op de hoogte moeten zijn van het toepassingsgebied. De systeemprogrammeurs hebben de zorg voor de ontwikkeling, evaluatie en het onderhouden van de programmatuur. [prof.dr.A.A.Verrijn Stuart]
LITT. J.J.van Amstel, J.Bomhoff en G.J.Schoenmaker, Inleiding tot het programmeren (1975).