Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 17-06-2020

poot'aardappel

betekenis & definitie

m. (-en, -s), plantaardappel of poter, aardappel om te worden gepoot.

(e) Uit de ogen, d.w.z. de knoppen van de knol (een verdikt stengeldeel), komen kiemen of spruiten, die in vochtige grond wortels vormen terwijl de kiem uitgroeit tot een stengel. Een pootaardappel geeft stengels al naar gelang het aantal groeiende kiemen; bij een kleine pootaardappel is dit kleiner dan bij een grote. Met de pootaardappelen kunnen allerlei ziekten overgaan (virus-, schimmel-, bacterieen aaltjesziekten); daarom moet men aan de gezondheid van de pootaardappelen hoge eisen stellen. Vooral wegens de virusziekten (vroeger dacht men aan degeneratie) hebben zich speciale bedrijven uitsluitend op de produktie van pootaardappelen toegelegd. Omdat verschillende gevreesde virussen door bladluizen worden overgebracht, heeft de pootaardappelteelt zich geconcentreerd in streken waar bladluizen niet zo vroeg optreden. Pootaardappelen moeten in zekere mate voorgekiemd zijn, een bepaald aantal kiemen hebben en van een bepaalde grootte zijn.

Wenst men veel knollen, dan zal men streven naar pootaardappelen met veel kiemen en ze dicht op elkaar poten (veel stengels per oppervlakte-eenheid). Verlangt men dikke knollen, dan zijn pootaardappelen aangewezen met niet te veel kiemen, die niet erg dicht op elkaar worden gepoot.

In Nederland is in 1978 voor 30800 ha aan pootaardappelen geteelt in Groningen, Friesland, NoordHolland en de IJsselmeerpolders. De oogst was in 1978 675000 t, waarvan 625000 t in consumptieverkeer terecht kwam. Ca. 420000 t pootaardappelen zijn in 1978 geëxporteerd, m.n. naar de EGlidstaten (235000 t) en in toenemende mate naar ontwikkelingslanden.

In België werd er in 1978 voor 290 ha aan pootaardappelen geteeld. De uitvoer naar landen buiten de EG bedroeg in 1978 2000 t.

< >