[Lat.],
I. vz., aanduiding (als teken door het symbool: +) dat de som van de genoemde grootheden genomen moet worden: twee plus drie is vijf; (bij uitbreiding) te vermeerderen of vermeerderd met: zes gulden — omzetbelasting; — onkosten;
II. bw., aanduiding dat de genoemde grootheid als positief beschouwd wordt: + a, een waarde a, groter dan nul; het verschil van — vier en min vier is acht; +15°, zoveel graden boven het nulpunt van de thermometer; (elektriciteit) positieve lading of elektrode; veertig —, van kaas: met tenminste 40 % vet in de droge stof;
III. zn. o./m. (-sen),
1. het teken + ; ook als waardering: een zes —;
2. overschot: er is een — van ƒ500; (fig.) er zijn minnen, maar ook plussen.