(plaatste, heeft geplaatst),
1. een plaats geven aan; stellen, zetten, aanbrengen, voegen: waar zullen wij de piano plaatsen ?; iets op, in, boven, tussen enz.; iemand op de troon plaatsen, tot vorst verkiezen; oneig.: de tijd waarin men de zondvloed plaatst, zich denkt; (fig.) ik kan dat van hem niet plaatsen,niet billijken, niet zetten, niet begrijpen; een advertentie plaatsen, in de krant laten opnemen; een artikel plaatsen, verkopen; een opmerking (in het gesprek), die (met enige nadruk) uiten; zich voor moeilijkheden geplaatst zien, die het hoofd moeten bieden, ondervinden;
2. (sport, Eng. place) rangorde aangeven bij wedstrijdwinnaars: het paard was favoriet maar werd slechts als derde geplaatst;
3. beleggen: zijn geld goed, voordelig plaatsen; onderbrengen: de gehele lening is geplaatst, men heeft voor het hele bedrag ingeschreven;
4. een betrekking geven: iemand plaatsen, een baan geven; ik kan nog iemand plaatsen, ik heb nog een vacature;
5. (gew.) hij is goed, best geplaatst om, iemand in zijn positie kan dat (weten, regelen enz.).
