(overschaduwde, heeft overschaduwd), (overg.)
1. met schaduw bedekken: het overschaduwde balkon; (oneig.) bekronen; het licht
ten dele onderscheppen;
2. (fig.) in de schaduw stellen: iemands roem overschaduwen, verdonkeren; somber maken, een schaduw werpen op.