Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

opstaan

betekenis & definitie

(stond op, is en heeft opgestaan),

1. recht staan, rechtstandig zijn; overeind staan: opstaande graanschoven;
2. gaan staan, oprijzen: van de grond, van zijn stoel opstaan; met vallen en komt hij er, na velerlei mislukking; (zegsw.) opgestaan, plaats vergaan, wie opstaat, is zijn zitplaats kwijt; ergens niet voor opstaan, er geen bijzondere moeite voor willen doen;
3. m.n. het bed verlaten: ’s morgens vroeg opstaan; (spr.) wie de naam heeft van vroeg op te staan, mag lang slapen of blijven liggen; wie hem foppen (beetnemen) wil, moet vroeg opstaan, moet goed uitgeslapen zijn; ergens mee opstaan en ermee naar bed gaan, er geheel van vervuld zijn; (ook) het is zijn en naar bed gaan; van het ziekbed opstaan, weer beter worden; hij zal er niet meer vanopstaan, hij zal aan die ziekte wel sterven;
4. uit het graf verrijzen: uit de dood de Heer is waarlijk opgestaan (Luc.24,34);
5. zich verzetten tegen, in opstand komen: tegen iemand opstaan, zich tegen hem verzetten;
6. oprijzen, te voorschijn komen; opkomen, zich vertonen: toen stonden er enige burgers op die het bestuur in handen namen;
7. op iets staan; m.n. (van spijzen) op het vuur staan: staan de aardappelen al op?