(het accent wisselt), bn. en bw. (-er, st),
1. ordelijk geschikt, geruimd: de nog niet opgeruimde kamers; (zegsw.) staat netjes, ironisch in toepassing op het vertrek van ongewenst gezelschap;
2. vrolijk, blijgeestig: opgeruimd van aard; een opgeruimd karakter; opgeruimd zingen.