het georganiseerde, collectieve vervoer dat ter beschikking staat van personen die daar gebruik van willen maken. Tot het openbaar vervoer behoren trein en autobusdiensten, veerdiensten en vluchten per lijnvliegtuig.
Het openbaar vervoer vervult een belangrijke functie m.n. wanneer vele personen zich op dezelfde tijd (spitsuur)langs dezelfde route wensen te verplaatsen of wanneer alternatieve vervoerwijzen moeilijkheden ondervinden. Daarnaast speelt het een belangrijke rol voor hen die niet zelf over een vervoermiddel (kunnen) beschikken. Tot die laatste groep behoort zeker de helft van de bevolking.
In Nederland wordt het openbaar vervoer verzorgd door ondernemingen waarop een vervoerplicht rust. In de zin van de Ned. wet behoren taxi’s niet tot het openbaar vervoer, omdat op deze geen vervoerplicht rust. Het treinvervoer wordt verzorgd door de NV Nederlandse Spoorwegen (NS), een particulier bedrijf, waarin de staat een meerderheidsbelang heeft. Het regionale busvervoer wordt uitgevoerd door streekvervoerbedrijven, voor het grootste deel dochterondernemingen van de NS. Het lokale openbaar vervoer wordt in negen steden verzorgd door stedelijke openbaar-vervoerbedrijven, in ruim 50 andere steden door de desbetreffende streekvervoerder. In het algemeen wordt lokaal openbaar vervoer afgewerkt met behulp van bussen.
In de drie grote steden speelt de tram een belangrijke rol. In Rotterdam en Amsterdam rijdt bovendien de metro. Voor de verbinding Nieuwegein-Utrecht (stadsgewestelijke functie) wordt een sneltramlijn gebouwd. Het aandeel van het openbaar vervoer in het totaal van verplaatsingen van personen verschilt sterk per verplaatsingsmotief, per verplaatsingsafstand en per geografische lokatie. In het totaal bedroeg volgens het Meerjarenplan Personenvervoer het aantal reizigerskilometers per openbaar vervoer in 1975 ca. 14 mrd. (per auto ca. 107 mrd.). In absolute zin is de omvang van het openbaar vervoer de laatste jaren stabiel gebleven; relatief, m.n. ten opzichte van het autoverkeer, is er sprake geweest van een grote teruggang.
Het openbaar vervoer in Nederland kampt met grote en steeds toenemende financiële tekorten. De voornaamste oorzaak daarvoor ligt in een discrepantie tussen de stijging van de kosten en de opbrengsten. Door o.m. het grote aandeel van de loonkosten in de totale kosten stijgen de kosten bij het openbaar vervoer onevenredig snel, terwijl de tarieven minder snel stijgen. Op het platteland zijn de baten op veel plaatsen zeer gering door de lage bezettingsgraad.
Bevordering van het gebruik van het openbaar vervoer zou kunnen leiden tot een vermindering van de negatieve gevolgen van het autoverkeer. Stimulatie alleen kan echter geen definitieve oplossing van de problemen bieden en zal weinig effect hebben zonder aanvullende maatregelen ter beperking van het autogebruik.
Het overheidsbeleid op het gebied van het verkeer en vervoer, o.a. neergelegd in het Structuurschema Verkeer en Vervoer (1977), houdt in dat het openbaar vervoer in de grote stadsgewesten op de voorgrond zal treden; in de middelgrote en kleine steden zal het openbaar vervoer aanvullend van karakter zijn; in het landelijke gebied zal het lijnennet gehandhaafd worden voorzover de vraag dat rechtvaardigt, en zullen er experimenten met systemen als bustaxi en gemeenschapsbus ondernomen worden.
In België wordt het treinvervoer verzorgd door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen, die in 1976 ca. 227 mln. reizigers over gemiddeld 36 km vervoerde. De Nationale Maatschappij voor Buurtspoorwegen verzorgt het streekvervoer en het openbaar vervoer in de kleinere steden, grotendeels door middel van autobusdiensten (in 1976 ca. 235 mln. reizigers). Bus en tram in Brussel (ook de metro), Antwerpen (ook de pre-metro), Gent, Luik, Charleroi en Verviers worden verzorgd door de Maatschappijen voor Intercommunaal Vervoer, die in 1976 ca. 338 mln. reizigers vervoerden.