v./m. (-en),
1. het benedenste gedeelte van een kast die in twee delen is verdeeld; kast die zich onder iets anders bevindt, kast waarop iets anders rust; (metaalgieterij) de benedenste van de drie kasten of bakken, waarin het vormzand is;
2. (vroeger in de drukkerij) de letterkast die op de hellende bok of de werktafel vlak vóór de zetter stond beneden de bovenkast: de diende voor de gewone letters, de bovenkast voor de kapitalen, cijfers, letters met accenten enz.; onderkastletter: je zult voor die kopij bijna niets dan nodig hebben; als predik, bep.: zet dit maar -.