zn. en bw. (ook wel bn.),
1. in de uitdrukking om de noord varen, om de noord houden, noordelijk opvaren;
2. o., (litteraire taal) noordelijke streek: hoog in ’t noord;
3. Noord en Zuid, Noorden Zuid-Nederland;
4. (eig. bw., secundair ook bn.) (komend) uit het noorden: de wind is noord.