Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

nood

betekenis & definitie

m. (noden),

1. dwang van de omstandigheden, noodwendigheid: de heeft hem ertoe gedwongen; uit nood handelen; in geval van nood, wanneer het niet anders kan; (zegsw.) van de een deugd maken, onder ongunstige omstandigheden toch nog iets goed zien te bereiken; nood breekt wet, noodsituaties rechtvaardigen een overtreding;
2. benauwdheid, gevaar: een schip in nood; in tijd van nood kan ik van hem altijd geld lenen; zijn nood aan iemand klagen; (gew) Gods, piëta; (zegsw.) in de leert men zijn vrienden kennen, in tegenspoed blijkt de ware vriendschap; leert bidden, moeilijke situaties sporen aan tot godsdienstige praktijken of diepzinnige beschouwingen; als de het hoogst is, is de redding nabij, in de meest benarde situatie bieden zich vaak goede oplossingen aan;
3. gevaar van iets, kwade kans: geen noden!, dat is niets;
4. noodzakelijke behoefte: van node, nodig; van node hebben, van node zijn; m.n. natuurlijke behoefte: hoge nood hebben; (gew.) gebrek, behoefte: hebben aan personeel.