Wat is de betekenis van nood?

2024-04-24
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

nood

nood - Zelfstandignaamwoord 1. levensbedreigende situatie waaruit men zichzelf niet meer kan redden en onmiddellijke hulp vereist is De passagiers van het in nood verkerende schip konden allen gered worden. 2. gebrek, een tekort aan iets In het journaal van de V...

2024-04-24
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

nood

nood - zelfstandig naamwoord 1. grote moeilijkheden, gevaar ♢ het schip is in nood 1. nood breekt wet [als je in moeilijkheden bent kun je je niet altijd aan de regels houden] 2...

2024-04-24
Kuifje in Vlaanderen

Michel Uyen

nood

behoefte. Er is nood aan goed leiderschap. Nood hebben aan (nodig hebben)

2024-04-24
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

nood

- nood hebben aan, behoefte hebben aan, tekort aan. Nu merken ze dat hun kinderen nood hebben aan een ongeremde vakantie in de natuur. - DM, 17-08-2002. - als het nood doet, als het nodig is.

2024-04-24
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

nood

In enkele verb. die in de standaardt. niet (meer) voorkomen: 1. (Litt. t.) Als het nood doet, als het nodig is, als de nood aan de man komt. Hij zweeg en bedacht op welke manier hij haar helpen kon, maar vond niet. Als hij recht stond, zei hij: «Als ’t nood doet, is het kasteel daar nog.», VAN HEMELDONCK 1945, 134. Ze was...

2024-04-24
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

nood

dwang, ellende; gebrek, vrees; benoudheid, gevaar.

2024-04-24
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Nood

s., need; in —, faei, gefaerlik, yn it near; uit de —, út ’e brân, út ’e niten; geen —, gjin genoad, gjin gefaer; als de — aan de man komt, as de kniper op ’e skine komt.

2024-04-24
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Nood

m. (noden), 1 dwang der omstandigheden, noodwendigheid; de nood heeft hem er toe gedwongen; uit nood handelen; in geval van nood, wanneer het niet anders kan; — (zegsw.) van de nood een deugd maken, zich naar de omstandigheden schikken; — nood breekt wet; 2. benauwdheid, gevaar; een schip in nood; in tijd van noo...