Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

Newton, sir Isaac

betekenis & definitie

Engels wis-, natuuren sterrenkundige, *4.1.1643 Woolsthorpe (Lincoln), ♱31. 3.1727 Kensington. Newton werd in 1660 student te Cambridge, maakte zich daar in korte tijd de gehele toen bekende wiskunde eigen en deed ook door eigen onderzoekingen van zich spreken.

In 1669 volgde hij zijn leermeester Barrow op als hoogleraar. In 1699 werd hij muntmeester, in welke functie hij ijverde voor hervorming van het Engelse muntstelsel. In 1703 werd Newton voorzitter van de Royal Society. Alle academies en wetenschappelijke genootschappen van betekenis maakten hem lid. Toen de pest heerste in Engeland trok Newton zich terug te Woolsthorpe; in deze periode (1665—66) legde hij de grondslagen voor zijn grote ontdekkingen: het binomium; de fluxierekening; de ontleding van zonlicht in zeven kleuren met behulp van een prisma; de gravitatiewet. Veel van Newtons werk werd pas na lange tijd of alleen in brieven gepubliceerd, zodat hij in vele prioriteitskwesties verwikkeld is geweest.

Newton was de eerste die de fundamentele wetten van de dynamica streng formuleerde: de traagheidswet, de causaliteitswet, en de wet van actie en reactie. Newton kwam tot de overtuiging dat de beweging van de planeten en de val van een voorwerp op aarde door dezelfde wet beschreven kunnen worden. Aan de hand van berekeningen, gebaseerd op de omloop van de maan, formuleerde hij in 1683 de natuurwet: de aantrekkingskracht is omgekeerd evenredig met het kwadraat van de afstand (gravitatiewet van Newton). Met behulp van de gravitatiewet en de beginselen van de dynamica slaagde Newton erin de planeetbewegingen om de zon te beschrijven en zo een mathematisch bewijs van de empirische wetten van Kepler te geven. Deze onderzoekingen publiceerde hij op aandringen van en gefinancierd door zijn leerling E.Halley in Philosophiae naturalis principia mathematica (1687). Dit werk, dat meestal kortweg Principia genoemd wordt, is een van de belangrijkste natuurkundige publikaties aller tijden.

In Principia geeft Newton verder nog een verklaring van de getijden, van de precessie en van de voornaamste storingen van de maanbeweging. Met dit werk is de basis gelegd van de hemelmechanica.

Op het gebied van de optica gaf Newton naast zijn kleurentheorie een verklaring van de newtonringen en in 1672 publiceerde hij de emissietheorie van het licht (ook wel corpusculairtheorie genoemd) in A new theory about light and colours. Op deze theorie, die later verdrongen werd door de golftheorie van Huygens, werd hij zeer fel aangevallen, o.a. door Hooke.

Ook Newtons wiskundig werk is zeer belangrijk. Hij is bekend als uitvinder van de differentiaalrekening, samen met Leibniz. Newton schreef in 1671 zijn Method of fluxions, maar dit werd pas na zijn dood gepubliceerd. Naar men aanneeemt heeft Leibniz onafhankelijk van Newton zijn eigen theorie ontwikkeld; de gebruikelijke notatie is van Leibniz afkomstig. Newton leverde belangrijke bijdragen aan de algebra en meetkunde, o.a. de binomiaalreeks en een classificatie van kubische krommen. In Arithmetica universalis (dat hij ca. 1670 schreef, maar pas in 1707 publiceerde) gaf hij belangrijke stellingen over algebraïsche vergelijkingen. Uitgaven: Opera omnia, door Horsley (5 dln. 1779-85); The correspondence of Isaac Newton, door The Royal Society of London (6 dln. 1959-76).

LITT: H.J.E.Beth, Newton’s Principia (2 dln. 1932); L.T.More, I.Newton (1934, herdr. 1962); W. Turnbull, The mathematical discoveries of Newton (1945); F.E.Manuel, A portrait of I.Newton (1968); H.J.Steffens, The development of newtonian opties in England (1977).

< >