Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

Newton, gravitatiewet van

betekenis & definitie

wet uit de klassieke natuurkunde die de aantrekking tussen twee massa’s beschrijft. Als de massa’s mj en m2 op een afstand r van elkaar zijn gelegen, wordt hun onderlinge aantrekkingskracht F gegeven door de formule: F = Gm1m2/r2, waarin G de gravitatieconstante is (G = 6,67 x 10_11Nm2/kg2).

Reeds in 1666 kwam Newton tot de overtuiging dat de beweging der planeten en de val van voorwerpen op aarde door één en dezelfde wet beheerst worden. Uitgaande van het feit dat de aarde de voorwerpen naar zich toe trekt, hoe hoog zij ook boven haar oppervlak zijn, trok hij de conclusie dat ook de maan naar de aarde toe wordt getrokken, en stelde zich de vraag hoe sterk deze aantrekkingskracht moet zijn om de maan in haar baan te houden. Hij vond dat de maan per minuut evenveel naar de aarde ‘toevalt’, als een steen op aarde per seconde. Aangezien bij een valbeweging de afgelegde weg evenredig is met het kwadraat van de verstreken tijd, volgt hieruit dat de aantrekkingskracht op de maan uitgeoefend, het 3600e deel is van de aantrekkingskracht die de steen ondervindt. Omdat de maan gemiddeld 60 aardstralen van de aarde is verwijderd, volgt hieruit dat de aantrekkingskracht omgekeerd evenredig is met het kwadraat van de afstand. Newton deelde dit resultaat (een van de belangrijkste natuurwetten die ooit werden geformuleerd) in 1683 aan de Royal Society mee.

De theorie der algemene aantrekkingskracht is na Newton door de arbeid van o.a. Clairaut, d’Alembert, Euler, Lagrange en Laplace tot grote volmaaktheid gebracht; zij bleek in staat om, met een enkele uitzondering, het hele ingewikkelde complex der bewegingen in het zonnestelsel volledig te verklaren zodat Newton de grondlegger van de moderne sterrenkunde kan worden genoemd. In het begin van de 20e eeuw is evenwel duidelijk geworden dat de bewegingswetten van Newton gelden met de beperking dat de snelheid van de bestudeerde objecten klein moet zijn ten opzichte van de lichtsnelheid (relativiteitstheorie).

< >