Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

nacht

betekenis & definitie

m. (—en),

het deel van het etmaal tussen de ondergang en opkomst van de zon: ik heb de hele nacht wakker gelegen; dat scheelt (als) dag en nacht, dat verschilt zeer veel; in het holst van de nacht , midden in de nacht; waar hij ’s nachts van droomt, dat heeft hij overdag, hij kan alles krijgen wat hij begeert; iemand goedenacht zeggen; van de nacht een dag maken, ’s nachts doen wat men gewoonlijk overdag doet; zij is zo lelijk als de nacht , zeer lelijk; zo zwart als de nacht, zeer donker; bij nacht en ontij, op ongewone uren; (gew.) te nacht, in de komende nacht; (gew.) van de nacht, in de afgelopen nacht; de nacht van Schmelzer, keerpunt in de Ned. politiek, toen de KVP-fractievoorzitter Schmelzer in de nacht van 13 op 14 okt. 1966 het kabinet-Cals naar huis stuurde; nacht en dag bezig zijn, altijd in de weer zijn;

duisternis: het is er nacht, pikdonker; (fig.) het duistere, het onbekende: in de nacht van de tijden, lang vervlogen tijden, waarvan de geschiedenis niets of weinig meedeelt; de eeuwige nacht, de dood; duistere omstandigheden, rampspoed: de dageraad der vrijheid na de zware nacht van de overheersing; duisternis van het gemoed, ten gevolge van hartstocht of gebrek aan geloof: de nacht van de twijfel.