Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

museum

betekenis & definitie

[Gr. mouseion, huis van de muzen], o. (-s, musea),

1. een voor het publiek toegankelijk gebouw waarin voorwerpen van kunst of wetenschap zijn bijeengebracht en (althans voor een gedeelte) voortdurend tentoongesteld worden: museum voor natuurlijke historie, van oudheden; openbare en particuliere musea;
2. (oneig.) grote verzameling.

De geschiedenis van de verzameling van wetenschap en kunst gaat tot in de oudheid terug. Verzamelingen vond men o.a. in de Griekse tempels. De Romeinen waren hartstochtelijke verzamelaars.

Een tijdgenoot van keizer Augustus, M.Vipsanius Agrippa, stelde als eerste de eis dat de particuliere verzamelingen voor het volk toegankelijk moesten zijn. Toen men in de 14e eeuw weer belangstelling kreeg voor de antieke kunst, ontstonden grote kunstverzamelingen. Deze werden door o.a. De’ Medici te Florence en de pausen te Rome opengesteld voor het publiek. In de Duitse landen ontstonden door toedoen van de vorsten kunsten rariteitenkabinetten. Beroemd was o.a. de verzameling van keizer Rudolf II te Praag.

De Franse minister J.B.Colbert onderkende de betekenis van kunstverzamelingen voor de cultuur en steunde daarom het kunsthandwerk. In het Louvre was in 1667 de eerste tentoonstelling en in 1750 werd een publieke schilderijencollectie in het Luxembourg geopend. Het British Museum te Londen werd in 1753 gesticht uit de nalatenschap van de medicus en natuuronderzoeker Sloane. Het was, zij het vrij beperkt, toegankelijk voor het publiek en kan daarom beschouwd worden als het eerste echte museum. In 1793 stelde de Franse Nationale Conventie een kunstverzameling in het Louvre voor iedereen elke dag open. De regering van de Republiek liet, evenals later Napoleon, uit alle veroverde landen de kunstschatten naar Parijs brengen. Tijdens de Restauratie keerden vele van deze kunstwerken naar die landen terug, waarna het openbare collecties werden.

Vroeger bevatten musea vooral zeer uiteenlopende verzamelingen. Een voorbeeld hiervan is het eerste openbare museum dat in 1783 in Nederland werd geopend, het Teylers Museum te Haarlem. Langzamerhand ontstonden gespecialiseerde musea, hetzij door splitsing, hetzij door nieuwe stichtingen. Een belangrijke plaats nemen de musea voor beeldende kunst in, die vaak zijn onderverdeeld in b.v. musea voor kunst uit de oudheid, voor moderne kunst, voor kunstnijverheid en voor tekeningen en prentkunst. Er zijn ook musea die gespecialiseerd zijn in de geschiedenis, zoals de archeologische musea, die voor etnografie, voor folklore, en die voor de geschiedenis van land, provincie of plaats. Men kent musea voor de geschiedenis van een bepaald vak of van een bepaalde persoon, familie of corporatie.

Zeer belangrijk zijn ook de wetenschappelijke musea, zoals die voor o.a. natuurlijke historie, natuurkunde en techniek (voor tabel: natuurlijke historie). De wetenschappelijke musea zijn vaak universitaire stichtingen en dienen uitsluitend onderwijsdoeleinden. De historische en kunstmusea zijn voor het grote publiek bestemd. Men heeft in de loop van de 19e eeuw op verschillende wijzen aan deze bestemming trachten te beantwoorden. Aanvankelijk achtte men reeds de openstelling voldoende, langzamerhand begon men ook aan de indeling en opstelling van de collecties betekenis te hechten.

Na de Tweede Wereldoorlog maakte men vaak een onderscheid in een studieverzameling en een zorgvuldig opgestelde kerncollectie. In vele musea stelt men niet alles tegelijk ten toon, maar wil men telkens bepaalde delen van de totale collectie onder de aandacht van het publiek brengen. Vele musea trachten bovendien het publiek meer te betrekken bij het tentoongestelde door middel van film, dia, geluidsband, educatieve diensten. Vooral in de jaren zeventig is men zich steeds meer gaan bezinnen op de vraag of het museum een werkzamere rol moet gaan spelen in het betrekken van het publiek bij de activiteiten. Het gebeurt vaak dat musea gedeelten van hun collecties voor enige tijd uitwisselen.

Nederland telt ca. 500 musea. In 1975 ging 40 % van de Nederlanders ten minste een maal per jaar naar een museum; 5 % ging eens per maand of vaker. België telt 413 musea waarvan 259 in Vlaanderen, 125 in Wallonië en 29 in de Brusselse agglomeratie. Voor deze laatste zijn de Ministeries van Ned. en van Franse cultuur gezamenlijk verantwoordelijk.

LITT. C.Blok, Doolhof of museum (1965); G.Boft, Das Museum der Zukunft (1970); E.Braun, Museums of the world (1975); De Ned. musea (6e dr. 1976); Museumgids, Uitg. v.h. Belg.

Min. voor Ned. Cultuur (z.j.).