o., een vorm van economische politiek, die gericht is op het bevorderen van gezonde concurrentieverhoudingen.
Het mededingingsbeleid is naar twee kanten gericht. Enerzijds moet het een tegendruk geven, wanneer de mededinging een excessief karakter dreigt aan te nemen, hetgeen m.n. in een depressieperiode het geval kan zijn. Anderzijds moet het worden gericht tegen samenwerkingsvormen zoals kartels, die vooral in de hoogconjunctuur de mededinging beperken en daardoor prijsverstarrend of zelfs prijsverhogend kunnen werken. Tot de eerste vorm van mededingingsbeleid behoren regelingen inzake vestiging, uitverkoop, cadeaustelsel, winkelsluiting, agressieve verkoopmethoden e.d. Men spreekt ook wel van normen die betrekking hebben op externe concurrentiebeperkingen, d.w.z. gedragingen die de actieve mededinging van anderen belemmeren (b.v. boycot, prijsoorlog, dumping en andere vormen van oneerlijke concurrentie). Tot de tweede vorm behoren kartelpolitiek, in het algemeen monopoliepolitiek, politiek ter zake van economische machtsposities, verticale prijsbinding e.d.
Men spreekt ook wel van normen die betrekking hebben op onderlinge of interne concurrentiebeperkingen (b.v. prijskartels, maar ook price leaderships) en op structurele concurrentiebeperkingen (zoals fusie, overname en andere vormen van externe groei). In de praktijk zijn er vaak mengvormen (b.v. boycot om buitenstaanders tot aansluiting bij een prijskartel te dwingen) en overgangsvormen (b.v. een samenwerkingsovereenkomst waarbij alle onderdelen van het bedrijfsbeleid op elkaar worden afgestemd). Naarmate de volledige vrije mededinging meer of minder als ideaal verheven wordt, treedt de overheid meer of minder streng op tegen concurrentieregelingen. Men kan hierbij onderscheiden tussen het zgn. misbruikbeginsel, waarbij concurrentiebeperkingen niet zonder meer verboden, maar bij onaanvaardbare beperkingen worden bestreden, zoals in Nederland en België toegepast, en het verbodsbeginsel, waarbij concurrentiebeperkingen als regel wèl verboden zijn, zoals te vinden in de anti-trustwetgeving in de VS, BRD (Gesetz gegen Wettbewerbsbeschränkungen) en de EG.
In Nederland en België is de eerstgenoemde vorm van mededingingsbeleid, gericht tegen een excessieve mededinging en derhalve ondernemersafspraken op dit gebied ondersteunend, voor het eerst toegepast tijdens de wereldcrisis van de jaren dertig. De kern van het mededingingsrecht is in Nederland geregeld in de Wet op de Economische Mededinging 1956 (28.6.1956, van kracht sedert nov. 1958). De principiële basis van misbruikwetgeving bleef gehandhaafd, waardoor de mogelijkheid bleef bestaan eventuele maatregelen af te stemmen op de bijzondere omstandigheden van een bedrijfstak. Aanvaarding van een dergelijk stelsel impliceert echter ruime bevoegdheden voor de uitvoerende macht. Zo zijn ten aanzien van mededingingsregelingen (overeenkomsten of besluiten waarbij de economische mededinging tussen eigenaren van ondernemingen wordt geregeld), aan te melden bij het Ministerie van Economische Zaken, de volgende maatregelen denkbaar:
1. verbindendverklaring voor een bedrijfstak;
2. geheel of gedeeltelijke onverbindendverklaring;
3. schorsing (indien een onmiddellijke voorziening vereist is);
4. publikatie van gegevens.
In de meeste gevallen blijkt dreigen met schorsing of onverbindendverklaring voldoende om wijzigingen in een mededingingsregeling te bewerkstelligen (informeel kartelbeleid). Tegen economische machtsposities (feitelijke of rechtsverhoudingen die een overwegende invloed van één of meer eigenaren van ondernemingen op de markt voor goederen of diensten in Nederland meebrengen, b.v. price leadership, gentlemen’s agreements) kan de overheid optreden door het openbaar maken van gegevens daaromtrent of door het geven van voorschriften, b.v. ten aanzien van levering, prijs of voorwaarden. De minister van Economische Zaken raadpleegt, alvorens van zijn bevoegdheden gebruik te maken, een adviescollege, de Commissie Economische Mededinging geheten. De wet kent de mogelijkheid van beroep bij een onafhankelijk rechterlijk college (Raad van Beroep voor het Bedrijfsleven), alsmede de mogelijkheid om bij AMvB bepalingen in mededingingsregelingen van een bepaalde aard of strekking algemeen onverbindend te verklaren. De minister van Economische Zaken geeft jaarlijks een verslag aan de Staten-Generaal omtrent de toepassing van de wet. kartel. De Wet op de Economische Mededinging schept tevens de mogelijkheid verticale prijsbinding tegen te gaan.
Verder kunnen als maatregelen van mededingingsbeleid in Nederland nog worden genoemd o.a. de Winkelsluitingswet (1951, gewijzigd 1977), die beoogt redelijke rusttijden in de detailhandel te verzekeren met gemeentelijke vrijstellingen (koopavonden e.d.), de Uitverkopenwet 1956 die het gebruik van termen zoals uitverkoop en opruiming aan regels bindt, de Wet Beperking Cadeaustelsel (1955, herzien 1975) die het geven van voordeeltjes aan afnemers reguleert, de Colportagewet 1974 die overrompeling van consumenten door het gebruik van agressieve verkoopmethoden beoogt tegen te gaan. Een overmatige toestroming van nieuwe bedrijven in bepaalde bedrijfstakken wordt o.m. tegengegaan door de Vestigingswet Bedrijven 1954, de Bedrijfsvergunningenwet 1954, en de Vestigingswet Detailhandel 1971.
In België wordt het misbruik van economische machtsposities tegengegaan door de wet van 27.5.1960 (zie combinatie, ECONOMIE). Daarnaast is de wet van 14.7.1971 van belang, m.n. op het gebied van de handelsmoraal. Eind 1976 werd een grondige herziening van het mededingingsrecht in het vooruitzicht gesteld.
Binnen de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) worden alle kartels voor kolen en staal van rechtswege nietig verklaard, behoudens wanneer de Europese Commissie ontheffing verleent voor overeenkomsten die strekken tot specialisatie in de produktie, of tot gemeenschappelijke in-en verkoop. Ook wordt een tegen ‘concentratie’ (de vorming van in juridisch en financieel opzicht een eenheid vormende groep ondernemingen) gerichte politiek gevoerd, doordat zulke constructies voorafgaande goedkeuring van de Europese Commissie behoeven. Deze wordt niet verleend als door de beoogde concentratie voor een belangrijk deel van de markt van een onder het verdrag vallend produkt de concurrentie in één of andere vorm zal worden uitgeschakeld. Ook de EEG heeft, gebaseerd op het EEG-verdrag, verordeningen en richtlijnen op het gebied van de mededingingspolitiek vastgesteld (Europese Economische Gemeenschap, gemeenschappelijke markt). [drs.J.G.Morreau]
LITT. P.L.Justman Jacob, Concurrentieregime en prijsvorming (preadvies Ver. v.d. Staathuishoudkunde, 1958); Wet Econ. Mededinging, tekst en commentaar (uitg. Verbond van Ned. Werkgevers, 1958); A.Mulder en M.R.Kok, Kartelrecht (1965); de Gaay Fortman, Theory of competition policy (1966); P.Hennipman, De taak van de mededingingspolitiek (1966), Mededingingsbeleid, door de EG (5 publikaties 1972–76).