Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 13-12-2021

maagdelijkheid

betekenis & definitie

v.,

1. in het algemeen het nog maagd zijn van de vrouw, d.w.z. nog geen coïtus gehad hebbend;
2. (christendom) het ongehuwd zijn omwille van het hemelrijk (celibaat).

Maagdelijkheid zou, volgens oude voorstellingen geconstateerd kunnen worden aan het nog aanwezig zijn van het maagdenvlies (hymen). Bij die voorstellingen gaat men eraan voorbij dat het maagdenvlies gemakkelijk bij sportbeoefening, door masturbatie of bij toeval kan scheuren. Soms is het van origine vrijwel afwezig of slechts zeer gedeeltelijk aanwezig. Vele oude volken, m.n. de oudtestamentische joden, belaadden het hymen (evenals het menstruatiebloed) met demonische macht. Verbreking van dit zegel moest dan ook omringd worden met de grootste voorzorg. Slechts personen van wie men mocht aannemen dat zij over voldoende goddelijke kracht (mana) beschikten om hen te vrijwaren tegen de duistere machten van het maagdenvlies, b.v. priesters, konden dit zonder gevaar doen, maar ook nog in de naam van de godheid.

Op de Filippijnen deden priesteressen het met heilige stierehoren, bij de Moabieten geschiedde het met de stenen fallus van de god Baal, in het klassieke India door die van Siva, gehanteerd door de moeder van de bruid, die werd bijgestaan door andere vrouwen. Ook in de christelijke wereld werd en wordt nog wel een haast bovennatuurlijke waarde gehecht aan het maagdenvlies en meent men dat het meisje als maagd moet huwen. Maagdelijkheid wordt dan ook altijd onverbiddelijk geëist in een maatschappij die van de vrouw strikte monogamie vergt, b.v. bij de Arabieren. In een aantal staten van de VS is de eis zelfs wettelijk voorschrift. Tegenover deze eis staat het standpunt van de mannen uit andere culturen, b.v. bij Zuidamerikaanse Indianen en bij bepaalde volksstammen in Afrika, die zich wel tweemaal zouden bedenken vóór zij een maagd zouden huwen. Hoe meer een meisje heeft liefgehad, des te meer ervaring heeft zij met de liefde en des te meer heeft zij haar liefelijkheid en schoonheid bewezen. Ook de moderne, zeker de onreligieuze man, hecht veel minder waarde aan maagdelijkheid van de vrouw met wie hij wenst te huwen, omdat hij dergelijke opvattingen als magisch-bij gelovig ervaart en geen enkele positieve bijdrage tot het slagen van zijn huwelijk ervan verwacht.